Lezen Entree

Nederlands - lezen

Starttaal 2F


1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Nederlands - lezen

Starttaal 2F


Slide 1 - Slide

Nederlands - lezen
Raadgedicht

Slide 2 - Slide

Nederlands - lezen

Starttaal 2F Opbouw:
H1 - Lezen  (CE)
H2- Luisteren (CE)
H3 - Schrijven (IE)
H4 - Spreken (IE)
H5 - Gesprekken voeren (IE)

Slide 3 - Slide

Stappenplan intensief lezen
  1. Lees de tekst verkennend
  2. Lees de tekst globaal
  3. Lees de tekst nauwkeurig
  4. Bepaal de hoofdgedachte

Slide 4 - Slide

Stappenplan intensief lezen
Lees de tekst verkennend:
- Bekijk de titel en ondertitel, de tussenkopjes, de bron en eventuele afbeeldingen
- Bepaal de tekstsoort en het onderwerp
- Voorspel waar de tekst over gaat.

Tekstsoort

Slide 5 - Slide

Stappenplan intensief lezen
2. Lees de tekst globaal:
- Bedenk wat je al weet over het onderwerp
- Lees de inleiding en de eerste en laatste zin van elke alinea
- Bepaal het tekstdoel
- Bedenk waar de tekst in grote lijnen over gaat

Tekstdoel

Slide 6 - Slide

Stappenplan intensief lezen
3.  Lees de tekst intensief:
- Lees de tekst nauwkeurig en let daarbij op:
- de aanwijzingen in de inleiding
- de verbanden tussen de verschillende tekstdelen
- de betekenis van woorden die je niet begrijpt

Tekstverbanden

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Tekstsoorten


Doel
Tekstverbanden opsomming en tegenstelling in een tekst kunt herkennen aan de hand van signaalwoorden.

Slide 10 - Slide

TEKSTVERBANDEN

Zorgen ervoor dat

woorden, zinnen en alinea's

met elkaar samenhangen.

Slide 11 - Slide

Signaalwoorden
Aan een signaalwoord zie je met welk tekstverband je te maken hebt.

In dit hoofdstuk:
- Tegenstelling
- Opsomming

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

VOORBEELD OPSOMMING

herken je aan signaalwoorden zoals:

  • ten eerste, ten tweede, ten slotte
  • om te beginnen
  • ook (nog)
  • verder
  • en
  • dubbele punt (:)
  • liggende streepje (-)
  • getallen (1, 2, 3)

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

 VOORBEELD TEGENSTELLING

herken je aan signaalwoorden zoals:

  • tegenover
  • maar
  • hoewel
  • echter
  • toch
  • aan de ene kant ... aan de andere kant



Slide 16 - Slide

Welk tekstverband zit er in de volgende zin. Kies opsomming of tegenstelling:

We gaan op vakantie naar België, Frankrijk en Spanje.

Slide 17 - Open question

Welk tekstverband zit er in de volgende zin. Kies opsomming of tegenstelling:

Ik houd niet van spruitjes, maar ik eet ze toch op.

Slide 18 - Open question

Welk tekstverband zit er in de volgende zin. Kies opsomming of tegenstelling:

Ik lust wel appeltaart. Echter, er moeten geen rozijnen in zitten.

Slide 19 - Open question

Welk tekstverband zit er in de volgende zin. Kies opsomming of tegenstelling:

Voor een appeltaart heb je nodig: bloem, boter, suiker en appels

Slide 20 - Open question