Oefenen grammatica en spelling H2, klas 1b

Oefenen met grammatica en spelling

Hoofdstuk 2

1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Oefenen met grammatica en spelling

Hoofdstuk 2

Slide 1 - Slide

Zinsdelen
Hoeveel zinsdelen heeft de zin?
'Wanneer heb ik vakantie ?
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen

Slide 2 - Quiz

Wat is een werkwoordelijk gezegde?
A
Het woord dat vooraan komt wanneer je de zin vragend maakt.
B
Het woord dat verandert wanneer je de zin in een andere tijd zet.
C
Alle werkwoorden die in de zin staan.
D
Het antwoord op de vraag: wie of wat?

Slide 3 - Quiz

Wat is het wg?
Ik heb me goed gedragen
A
gedragen
B
heb me gedragen
C
heb
D
heb gedragen

Slide 4 - Quiz

Ik heb nog veel te doen.
wg= ?
A
Ik
B
heb doen
C
heb
D
heb te doen

Slide 5 - Quiz

Ondertussen was ik alles aan het voorbereiden.

Wat is het wg?
A
was
B
was voorbereiden
C
was aan het voorbereiden
D
voorbereiden

Slide 6 - Quiz

Zij lachte ons keihard uit.
Het wg is:
A
lachte
B
lachte uit
C
lachte keihard
D
lachte keihard uit

Slide 7 - Quiz

Wat kan GEEN lijdend voorwerp zijn?
A
De kat met het gebroken pootje
B
de pan met tomatensoep
C
in de tuin van de buren
D
wij

Slide 8 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?

Klas 1b leert het lijdend voorwerp vinden.
A
Klas 1b
B
leert
C
het lijdend voorwerp
D
vinden

Slide 9 - Quiz

Lijdend voorwerp

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Jij kan het lijdend voorwerp in die zin vinden.

A
jij
B
het lijdend voorwerp
C
in die zin
D
kan vinden

Slide 10 - Quiz

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
Vertrekken
B
Koerier
C
Geweldig
D
Manager

Slide 11 - Quiz

Wat is geen zelfstandig naamwoord?
A
roepen
B
kleding
C
schaal
D
kerstkaart

Slide 12 - Quiz

Wat is een kenmerk van een bijvoeglijk naamwoord (bn)?
A
Geeft een kenmerk of eigenschap
B
Kan in het enkelvoud of meervoud staan

Slide 13 - Quiz

Nederlands is het leukste vak wat er is.

Wat is het bn?
A
Nederlands
B
het
C
leukste
D
vak

Slide 14 - Quiz

10. Wat is een stoffelijk bn?
De …… tafel.
A
vierkante
B
verkleurde
C
houten
D
ruwe

Slide 15 - Quiz

Geef vijf voorzetsels

Slide 16 - Mind map

Vul de pv in tt in. Na de lunch ... (rijden) mijn vader naar het Circustheater.

Slide 17 - Open question

(pv tt) Wie wat (bewaren), die heeft wat!

Slide 18 - Open question

Pv in tt
7. Die kleuter ....(graven) met zijn schepje in het zand.

Slide 19 - Open question

PV in tt
Het (verbazen) me dat je elke dag zo lang (uitslapen)

Slide 20 - Open question

Schrijf de PV goed (tt):
Dat (gebeuren) normaal nooit.

Slide 21 - Open question

Schrijf het meervoud op van belofte

Slide 22 - Open question

Schrijf het meervoud op van baby

Slide 23 - Open question

Schrijf het meervoud op van vakantie

Slide 24 - Open question

Schrijf het meervoud op van slot

Slide 25 - Open question

Schrijf het meervoud op van laars

Slide 26 - Open question

Welke werkwoorden zijn alledrie sterk?
A
bieden, lopen en werken
B
varen, mijden en lachen
C
verwijten, rijden en scheiden
D
kiezen, besluiten en kopen

Slide 27 - Quiz

Einde
Veel succes in de toetsweek!

Slide 28 - Slide