Les 3 jong en oud

Welkom
Les 3 jong en oud
Hoofdstuk 4 en 5
1 / 36
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Welkom
Les 3 jong en oud
Hoofdstuk 4 en 5

Slide 1 - Slide

Planning
Lesdoelen bespreken
Uitleg 
zelfstandig werken 

Slide 2 - Slide

Aftrekposten en heffingskortingen 

Slide 3 - Slide

marginaal en gemiddelde tarief
marginaal tarief: het belastingpercentage wat je moet berekenen over je 'laatst verdiende euro'. 

gemiddeld tarief: hoeveel procent je gemiddeld moet afdragen over je inkomen.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Bruto inkomen is €78.000
Bereken de inkomensheffing

Slide 6 - Open question

Bereken het gemiddeld tarief, rond af op twee decimalen

Slide 7 - Open question

Hoe bereken je het marginale belastingtarief?
A
Belasting / belastbaar inkomen x 100
B
Dit is het belastbare inkomen
C
Dit kan je niet berekenen
D
Dit is het % belasting over je laatst verdiende €

Slide 8 - Quiz

Wat is het bijbehorende marginale tarief?
A
37,1%
B
49,5%
C
43,3%

Slide 9 - Quiz

Lorenzcurve
  • Bij een volledig eerlijke verdeling in het land loopt de lijn recht van linksonder (X = 0, Y =0) naar rechtsboven (100, 100)
  • Iedereen verdient dan precies hetzelfde 
  • Hoe oneerlijker verdeeld, hoe dikker de "buik"

  • Wat betekent      ?
  • Trek een lijn naar beneden naar de X-as; +/- 65% van de inkomensverdieners
  • Trek een lijn naar links naar de Y-as; 30% van het verdiende inkomen 
  • 65% van de bevolking verdient 30% van het inkomen
Buik

Slide 10 - Slide

Cumuleren
Om zelf een lorenzcurve te kunnen tekenen is het nodig om getallen te kunnen cumuleren; dit is het stapelen van getallen 



Persoonlijk inkomen
Cumulatief inkomen
Bas
€ 50
€ 50
Bea
€ 75
€ 125
Bep
€ 60
€ 185

Slide 11 - Slide

Wat geeft de lorenzcurve aan...
A
De inkomensongelijkheid van een land
B
De koopkracht van een land
C
De alfabetiseringsgraad van een land
D
De ontwikkelingsgraad van een land

Slide 12 - Quiz

Bij de diagonaal van de Lorenzcurve
A
zijn de inkomensverschillen groot
B
is het inkomen eerlijk verdeeld
C
zijn de inkomensverschillen klein
D
verdient iedereen evenveel

Slide 13 - Quiz

Hoe boller de curve van een Lorenzcurve hoe groter de
A
Inkomensgelijkheid
B
Inkomensongelijkheid

Slide 14 - Quiz

Lorenzcurve
  • Bij nivellering verschuift de kromme lijn in de richting van de schuine lijn.
  • Bij denivellering verschuift de kromme lijn verder bij de rechte lijn vandaan.

Slide 15 - Slide

Nivelleren en denivelleren
Evert
Els
€1000,--
€2000,--
2x zoveel
loonsverhoging €100
loonsverhoging €100
€1100,--
€2100,--
verschil is minder
dan 2x zoveel
nivelleren

Slide 16 - Slide

Profijtbeginsel
Profijtbeginsel
  • Je betaalt als je ergens gebruik van maakt
  • Voorbeeld: wegenbelasting

Slide 17 - Slide

Solidariteit
Solidariteit: gevoel van saamhorigheid en samen de consequenties dragen. (je bent solidair richting iemand)
-> de verzorgingsstaat komt vanuit solidariteit.

20e eeuw: solidariteit met bestaanszekerheid
21e eeuw: solidariteit met eigen verantwoordelijkheid

Slide 18 - Slide

Profijtbeginsel/draagkrachtbeginsel
Draagkracht: De sterkste schouders
dragen de zwaarste lasten 
(vb inkomstenbelasting)

Profijtbeginsel: De gebruiker betaalt. 
(vb: Hondenbelasting, parkeerheffing)

Slide 19 - Slide

Afschrijvingskosten
bij afschrijven zijn 3 gegevens belangrijk:
  • aanschafwaarde
  • levensduur
  • restwaarde  

Slide 20 - Slide

Afschrijving:
De jaarlijkse waardevermindering van kapitaalgoederen

Afschrijving per jaar =

(aanschafwaarde -restwaarde)

        aantal gebruiksjaren  

Slide 21 - Slide

Je iPhone 12 kost 1300 euro. Na vier jaar is hij op. Wat is de afschrijving?

Slide 22 - Open question

Productiefactoren
Alles wat je nodig hebt, kun je indelen in de volgende productiefactoren:
Kapitaal
Arbeid
Natuur
Ondernemerschap

Slide 23 - Slide

Wat is de beloning van de productiefactor kaptiaal?
A
Pacht
B
Loon
C
Winst
D
Rente

Slide 24 - Quiz

Wat is de beloning van de productiefactor arbeid?
A
Pacht
B
Loon
C
Winst
D
Rente

Slide 25 - Quiz

Kapitaal- en arbeidsintensief
Kapitaalintensief --> Er zijn veel kapitaalgoederen nodig om het product te produceren. 
Arbeidsintensief --> Er zijn veel mensen nodig om het product te produceren. 

Slide 26 - Slide

In een bejaardentehuis worden oudere mensen elke ochtend gewassen en aangekleed.
A
Arbeidsintensief
B
Kapitaalintensief

Slide 27 - Quiz

Een fabriek gebruikt veel machines om een auto in elkaar te zetten.
A
Arbeidsintensief
B
Kapitaalintensief

Slide 28 - Quiz

Inkoopwaarde
De inkoopwaarde is de prijs die het bedrijf heeft betaald voor de producten die het heeft verkocht. De inkoopwaarde bereken we door:
Inkoopwaarde = inkoopprijs x afzet

Slide 29 - Slide

Brutowinst
De brutowinst is het verschil tussen de verkoopprijs en de inkoopprijs van een product of het verschil tussen de omzet en de inkoopwaarde.

Slide 30 - Slide

Bedrijfskosten
De bedrijfskosten van een bedrijf zijn alle kosten die het bedrijf heeft behalve de inkoopwaarde. 

Slide 31 - Slide

Willem koopt dezelfde schoenen in voor 50 euro. De brutowinstmarge is 40% hoeveel is de brutowinstmarge in in euro?
A
15 euro
B
25 euro
C
20 euro
D
10 euro

Slide 32 - Quiz

Nettoresultaat
Omzet
Inkoopwaarde –
Brutowinst
Bedrijfskosten -
Nettoresultaat

Slide 33 - Slide

Nettowinst 
Omzet
Inkoopwaarde –
Brutowinst
Bedrijfskosten -
Nettowinst

Slide 34 - Slide

Omzet
De omzet van een bedrijf is het totaalbedrag dat het bedrijf ontvangt door de verkoop van producten. De omzet berekenen we door:
Omzet = verkoopprijs x afzet (aantal producten)

Slide 35 - Slide

Inkoopwaarde: € 4,00. Brutowinstmarge: 20%.
BTW 21%. De consumentenprijs is
A
€ 5,80
B
€ 5,81
C
€ 5,85
D
€ 5,75

Slide 36 - Quiz