This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Welkom in deze les!
Pak je leesboek Leg je spullen klaar
Geen telefoon IPad dicht
Slide 1 - Slide
we starten met stillezen
timer
10:00
Slide 2 - Slide
Doelen
Ik kan de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling benoemen (herhaling)
Ik kan op de vaste volgorde ontleden.
Slide 3 - Slide
Even herhalen
zinsontleding
Nodig:
Schrift en pen
Slide 4 - Slide
Wat zijn zinsdelen?
Een zin bestaat uit zinsdelen.
Een zinsdeel kan bestaan uit één woord, maar ook uit een paar woorden die bij elkaar horen.
Belangrijk: de persoonsvorm is altijd een zinsdeel!
Slide 5 - Slide
Persoonsvorm
De persoonsvorm is ALTIJD een werkwoord
Je kunt de persoonsvorm in een zin vinden door:
- de tijd van de zin te veranderen - PV verandert
- de zin in enkelvoud of meervoud te veranderen - PV verandert
- een vraagzin te maken (als het nog geen vraag is) - PV staat vooraan
Slide 6 - Slide
Welke zinsdelen ken je nog meer?
Schrijf alle zinsdelen, die je nog kent, in je schrift.
Weet je nog hoe je deze zinsdelen kunt vinden?
Slide 7 - Slide
Overleggen
Vergelijk met je buur welke zinsdelen jullie hebben gevonden.
Hebben jullie dezelfde manier om deze zinsdelen te vinden?
Slide 8 - Slide
Alle zinsdelen op een rijtje
Persoonsvorm
Onderwerp
Werkwoordelijk gezegde
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Slide 9 - Slide
Verdeel deze zin in zinsdelen
Voor haar kinderen kookt mevrouw Smidt een gezonde maaltijd.
Slide 10 - Slide
Verdeel deze zin in zinsdelen
De zon schenkt ons warmte en vitamine D.
Slide 11 - Slide
De persoonsvorm (de PV)
De persoonsvorm (de PV) is ALTIJD een werkwoord!
Persoonsvorm vinden, hoe doe je dat?
1. Maak van de zin een vraag.
2. Zet de zin in een andere tijd.
3. Verander het getal van de zin (zo kun je ook het onderwerp vinden).
Slide 12 - Slide
Het onderwerp (O)
wie of wat + pv is het onderwerp
Of:
Doe de getalproef:
Zet je de persoonsvorm in het meervoud of in het enkelvoud: dan verandert het onderwerp mee.
Slide 13 - Slide
Het onderwerp (O)
Je kunt het onderwerp vinden door de vraag:
Wie of wat + de persoonsvorm?
Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.
Isha is gisteren tot 11:30 naar school geweest.
Wie is?
Antwoord: Isha
Slide 14 - Slide
Het werkwoordelijk gezegde (WG)
Alle werkwoorden uit de zin
Dus: persoonsvorm + andere werkwoorden uit de zin
Slide 15 - Slide
Het lijdend voorwerp (LV)
wie of wat + gez + ow
Slide 16 - Slide
Het meewerkend voorwerp (MV)
Dit kan niet zonder een lijdend voorwerp!
aan wie of voor wie + gez + ow + lv
Slide 17 - Slide
1. Verdeel deze zin in zinsdelen
2. Benoem de zinsdelen
Voor haar kinderen kookt mevrouw Smidt een gezonde maaltijd
Slide 18 - Slide
1. Verdeel deze zin in zinsdelen
2. Benoem de zinsdelen
De zon schenkt ons warmte en vitamine D.
Slide 19 - Slide
1. Verdeel deze zin in zinsdelen
2. Benoem de zinsdelen
De arts schreef de patiënt een kuur voor.
Slide 20 - Slide
Schrijf de volgende zinnen op in je schrift
Mijn vader heeft een blauwe auto gekocht voor mijn moeder.
Wanneer gaan de scholen weer open?
Ik geef de liefdesbrief aan mijn vriendje.
Wat eten jullie vanavond?
Slide 21 - Slide
Opdracht:
Wat is bij de zinnen;
- de persoonsvorm
- het onderwerp
- het gezegde
- lijdend voorwerp
- meewerkend voorwerp
SCHRIJF DIT OP IN JE SCHRIFT
Slide 22 - Slide
Nakijken!! Hier zijn de antwoorden
zin 1: pv=heeft - ow=mijn vader - gez=heeft gekocht - lv= een blauwe auto - mw=voor mijn moeder
zin 2: pv=gaan - ow= de scholen - gez= gaan open
zin 3: pv=geef - ow= ik - gez = geef - lv=de liefdesbrief - mw= aan mijn vriendje
zin 4: pv=eten - ow= jullie - gez=eten
Slide 23 - Slide
We gaan nog even oefenen!
Slide 24 - Slide
Op welke manier kun je de persoonsvorm NIET vinden?
A
vraagzin maken
B
wie of wat + onderwerp
C
tijd van de zin veranderen
D
zin veranderen in enkelvoud of meervoud
Slide 25 - Quiz
Wat is pv-ow-gez in deze zin: De boerin heeft een groot stuk land.
Slide 26 - Open question
De boerin heeft een groot stuk land.
pv= heeft
ow= de boerin
gez= heeft
Slide 27 - Slide
Wat is pv-ow-gez in deze zin: Morgen ga ik een eind fietsen.
Slide 28 - Open question
Wat is pv-ow-gez in deze zin: De leerlingen hebben zin in de vakantie.
Slide 29 - Open question
Ik snap goed hoe je de persoonsvorm kunt vinden
A
ja
B
nee
C
een beetje
Slide 30 - Quiz
Ik snap goed hoe ik het onderwerp kan vinden
A
ja
B
nee
C
een beetje
Slide 31 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin? Max heeft zijn schoolboeken gekaft.
A
Max
B
schoolboeken
C
zijn schoolboeken
D
heeft
Slide 32 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin? Netflix heeft nieuwe series uitgebracht.
A
heeft
B
series
C
Netflix
D
nieuwe series
Slide 33 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin? Ik heb de fiets van mijn vader gestolen.
Slide 34 - Open question
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin? Ik heb mijn agenda netjes op orde.
Slide 35 - Open question
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin? Mijn opa gaat naar de markt.
Slide 36 - Open question
Ik vind het makkelijk om het lijdend voorwerp te vinden
A
ja
B
nee
C
een beetje
Slide 37 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin: De bakker geeft het brood aan mijn moeder.
A
de bakker
B
het brood
C
aan mijn moeder
D
moeder
Slide 38 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin: Voor mijn verjaardag krijg ik taart.
A
verjaardag
B
ik
C
taart
D
er zit geen meewerkend voorwerp in
Slide 39 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin: Esther geeft Inge de brief.
A
esther
B
Inge
C
de brief
D
er zit geen mw in
Slide 40 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin: Ik heb een cadeau gekocht voor mijn broertje.
A
ik
B
een cadeau
C
voor mijn broertje
D
heb
Slide 41 - Quiz
Ik vind het moeilijk om het meewerkend voorwerp te vinden
A
ja
B
nee
C
een beetje
Slide 42 - Quiz
Goed gedaan!
Je bent aan het einde van de les gekomen!
Heb je vragen, stel ze gerust!
Slide 43 - Slide
in de volgende les
uitleg over het naamwoordelijk gezegde:
bekijk als huiswerk het filmpje op op YouTube (zie Magister)