Je krijgt je toets terug en hebt 3 minuten om te praten
Daarna bespreken wij per onderdeel de toets
Antwoorden komen op je tablet tevoorschijn
Geen vragen tijdens het bespreken van de toets (chaos verkomen)
Schrijf je vragen op / markeer ze op je blaadje
Vragen mag je vragen tijdens Self study
Slide 3 - Slide
How to check tests in my class
Je krijgt je toets terug en hebt 3 minuten om te praten
Daarna bespreken wij per onderdeel de toets
Antwoorden komen op je tablet tevoorschijn
Geen vragen tijdens het bespreken van de toets (chaos verkomen)
Schrijf je vragen op / markeer ze op je blaadje
Vragen mag je vragen tijdens Self study
Slide 4 - Slide
How to check tests in my class
Je krijgt je toets terug en hebt 3 minuten om te praten
Daarna bespreken wij per onderdeel de toets
Antwoorden komen op je tablet tevoorschijn
Geen vragen tijdens het bespreken van de toets (chaos verkomen)
Schrijf je vragen op / markeer ze op je blaadje
Vragen mag je vragen tijdens Self study
Slide 5 - Slide
Grammar: Modals
Modals zijn in het nederlands "hulpwerkwoorden".
Je moet er 4 weten voor het proefwerk. (must, should, have to, ought to)
Slide 6 - Slide
Grammar: Modals
Should
Wanneer: Je gebruikt should als je vind dat iets (niet) zou moeten. Bijv: Als je advies geeft of iets af wilt raden.
Vorm: + - Onderwerp + should (not) + hele werkwoord ? should + onderwerp + hele werkwoord
Voorbeelden: You should take notes while learning grammar during English class. Should you take notes during class? She shouldn't stay up all night during a school night.
Slide 7 - Slide
Grammar: Modals
2. Must
Wanneer: Je gebruikt must wanneer je vind dat iets (niet) moet. bijv: Als je ergens echt op staat.
Vorm: +- Onderwerp + must + hele werkwoord ? Must + onderwerp + hele werkwoord
Voorbeelden: You must study for your test or you will fail. Must he always talk while the teacher is talking?
Slide 8 - Slide
Grammar: Modals
3. has to/have to
Wanneer: Je gebruikt has to/have to om zekerheid, noodzaak of verplichting uit te drukken. Als iets echt niet anders kan
Vorm: + onderwerp + has to / have to + hele werkwoord ? Do/Does + onderwerp + have to + hele werkwoord (has to valt dus weg in een vraag zin
Voorbeelden: I have to prepare for classes every day. He has to go to school every day. Does he have to go to school every day?
Slide 9 - Slide
Grammar: Modals
4. doesn't have to / don't have to (has valt hier ook weg)
Wanneer: Je gebruikt doesn't have to / don't have to om geen verplichting uit te drukken.
Vorm: - onderwerp + doesn't have to / don't have to + hele werkwoord ? Don't/Doesn't + onderwerp + have to + hele werkwoord
Voorbeelden: I don'thave to prepare for classes every day. He doesn't have to go to school every day. Doesn't he have to go to school every day?
Slide 10 - Slide
Grammar: Modals
5. ought to
Wanneer: Je gebruikt ought to om advies te geven en vertellen dat iets gedaan zou moeten worden op een formele manier.
Vorm: + onderwerp + ought to + hele werkwoord ? ought + onderwerp + to + hele werkwoord
Voorbeelden: You ought to stay seated the entire class. I think you ought to take more notes and talk less. Ought he to study more for the test?