This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Begrippen erfelijkheid
Slide 1 - Slide
Bij mensen gaat het van 46 => 46 chromosomen
A
Meiose
B
Mitose
Slide 2 - Quiz
Bij mensen gaat het van 46 => 23 chromosomen
A
Meiose
B
Mitose
Slide 3 - Quiz
Een ander woord voor reductiedeling
A
Meiose
B
Mitose
Slide 4 - Quiz
De erfelijke eigenschappen noemen we het
A
Fenotype
B
Genotype
Slide 5 - Quiz
De uiterlijke eigenschappen noemen we het
A
Fenotype
B
Genotype
Slide 6 - Quiz
Bij dit type blijven de eigenschappen het hele leven hetzelfde
A
Fenotype
B
Genotype
Slide 7 - Quiz
Bij dit type kunnen de eigenschappen veranderen tijdens je leven
A
Fenotype
B
Genotype
Slide 8 - Quiz
In je geslachtscellen zitten ... chromosomen
A
23
B
46
Slide 9 - Quiz
In een zaadcel zit(ten) een ...
A
altijd X
B
altijd een Y
C
X en een Y
D
X of een Y
Slide 10 - Quiz
In een eicel zit(ten) een ...
A
altijd X
B
altijd een Y
C
X en een Y
D
X of een Y
Slide 11 - Quiz
De ... bepaalt het geslacht van het kind
A
eicel
B
zaadcel
C
eicel & zaadcel samen
D
dat kan je niet weten
Slide 12 - Quiz
Deze tweeling ontstaat uit 1 eicel en 1 zaadcel
A
Eeneiige tweeling
B
Twee-eiige tweeling
Slide 13 - Quiz
Deze tweeling ontstaat uit 2 eicellen en 2 zaadcellen
A
Eeneiige tweeling
B
Twee-eiige tweeling
Slide 14 - Quiz
Deze tweeling is genetisch gelijk
A
Eeneiige tweeling
B
Twee-eiige tweeling
Slide 15 - Quiz
Deze tweeling is genetisch niet gelijk
A
Eeneiige tweeling
B
Twee-eiige tweeling
Slide 16 - Quiz
Deze tweeling heeft altijd hetzelfde geslacht
A
Eeneiige tweeling
B
Twee-eiige tweeling
Slide 17 - Quiz
Deze tweeling kan hetzelfde geslacht of een ander geslacht hebben
A
Eeneiige tweeling
B
Twee-eiige tweeling
Slide 18 - Quiz
Een deel van een chromosoom noemen we een ...
A
gen
B
genotype
Slide 19 - Quiz
Bevat de informatie voor 1 erfelijke eigenschap
A
gen
B
chromosoom
Slide 20 - Quiz
Homozygoot =
A
dezelfde genen
B
verschillende genen
C
verschillende allelen
D
dezelfde allelen
Slide 21 - Quiz
Homozygoot =
A
AA of aa
B
Aa
Slide 22 - Quiz
Heterozygoot =
A
AA of aa
B
Aa
Slide 23 - Quiz
Heterozygoot =
A
verschillende allelen
B
gelijke allelen
C
gelijke genen
D
verschillende genen
Slide 24 - Quiz
Dominant =
A
Overheersend
B
Onderdrukt
C
De baas
D
Die zie je alleen als de baas er niet is
Slide 25 - Quiz
Recessief =
A
Overheersend
B
Onderdrukt
C
De baas
D
Die zie je alleen als de baas er niet is
Slide 26 - Quiz
Hoe noem je het genotype als iemand twee dezelfde allelen heeft voor een gen?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Dominant
D
Recessief
Slide 27 - Quiz
Theo is heterozygoot voor tongrollen. Wel kunnen tongrollen is dominant. Welke bewering klopt?
A
Zijn genotype is 'wel kunnen tongrollen'
B
Zijn fenotype is 'wel kunnen tongrollen'
C
Zijn genotype is AA
D
Zijn fenotype is Aa
Slide 28 - Quiz
Fenotype
Genotype
dominant allel
recessief allel
Homozygoot
Heterozygoot
P generatie
F1 generatie
Ouders
Aa of Bb
Overheersend, komt altijd tot uiting in het fenotype
De kinderen
Niet overheersend, a of b Komt alleen tot uiting als aa of bb
Uiterlijk, verschijningsvorm
De allelen op de homologe chromosomen
AA of bb
Slide 29 - Drag question
Een vrouw en een man hebben samen 4 jongens. De vrouw is zwanger van nummer 5. Hoeveel kans is er dat ze weer een jongen krijgt.
A
20%
B
50%
C
80%
D
100%
Slide 30 - Quiz
Rex heeft bruine ogen en is heterozygoot voor de oogkleur. Floor heeft blauwe ogen. Rex en Floor krijgen vier kinderen: twee meisjes en twee jongens. Bruin is dominant, blauw is recessief.
Wat is de kans dat de kinderen van Rex en Floor blauwe ogen hebben.
A
25%
B
50%
C
75%
D
0%
Slide 31 - Quiz
Klopt het kruisingschema die bij de vorige vraag hoort? bruin is dominant blauw is recessief Rex is heterozygoot Floor is blauwe ogen
A
Juist
B
Onjuist
C
Snap hier niets van
Slide 32 - Quiz
Piet, de zoon van Rex en Floor trouwt met een vrouw met blauwe ogen. Piet heeft bruine ogen. Wat is de kans op een kind met blauwe ogen geboren wordt? bruin = dominant blauw = recessief Floor (oma) = blauwe ogen
A
0%
B
25%
C
50%
D
Ik snap hier niets van
Slide 33 - Quiz
Beide ouders zijn homozygoot, bruin is dominant, groen recessief. Hoeveel kans is er op nakomelingen met groene ogen?