havo 4 herhaling H1

herhaling paragraaf 1.1 en 1.2
Herhaling H1
1 / 53
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

herhaling paragraaf 1.1 en 1.2
Herhaling H1

Slide 1 - Slide

Sedimentatie vindt vooral plaats in
A
bovenloop
B
middenloop
C
benedenloop

Slide 2 - Quiz


A
Bovenloop
B
Middenloop
C
Benedenloop

Slide 3 - Quiz

In de bovenloop is ...
A
de erosie en de sedimentatie klein
B
de erosie groot en de sedimentatie klein
C
de erosie klein en de sedimentatie groot
D
de erosie en de sedimentatie groot

Slide 4 - Quiz

De bovenloop van de Rijn heeft een:
A
Lage stroomsnelheid, weinig erosie
B
Hoge stroomsnelheid, weinig erosie
C
Hoge stroomsnelheid, veel erosie
D
Lage stroomsnelheid, veel erosie

Slide 5 - Quiz

Nederland ligt in de .... van de Rijn?
A
Bovenloop
B
Benedenloop
C
Middenloop

Slide 6 - Quiz

Waar is het debiet het hoogst?
A
Bovenloop
B
Middenloop
C
Benedenloop

Slide 7 - Quiz

De rivier meandert
vooral in de ...
A
bovenloop
B
benedenloop
C
middenloop

Slide 8 - Quiz

Rivieren in de benedenloop vervoeren meer water dan rivieren in de bovenloop, doordat..
A
Het in de benedenloop meer regent.
B
Er in de benedenloop steeds meer zijrivieren bijkomen.
C
Rivieren in de benedenloop langzamer stromen.
D
Rivieren in de benedenloop meer materiaal vervoeren.

Slide 9 - Quiz

In de bovenloop:
is er veel of weinig verval
is er veel of weinig erosie
A
veel verval / veel verticale erosie
B
veel verval / weinig verticale erosie
C
weinig verval / veel verticale erosie
D
weinig verval / weinig verticale erosie

Slide 10 - Quiz

Het verhang is in de ................... het grootst
A
Bovenloop
B
Middenloop
C
Benedenloop

Slide 11 - Quiz

Het regiem is:
A
de hoeveelheid water die door de rivier stroomt
B
De snelheid van het water
C
De schommelingen in de waterafvoer van een rivier
D
het hoogteverschil van de rivier per kilometer

Slide 12 - Quiz


2 beweringen:
1. Het stroomgebied van de Maas is groter dan het stroomgebied van de Rijn.
2. Het regiem van de rivier de Rijn is stabieler dan het regiem van de Maas
A
Beide beweringen zijn juist
B
Beide beweringen zijn onjuist
C
Bewering 1 is juist, 2 onjuist
D
Bewering 1 is onjuist, 2 juist

Slide 13 - Quiz

De Maas is een regenrivier, daarom is het regiem
A
regelmatig
B
onregelmatig

Slide 14 - Quiz

Door klimaatveranderingen verandert het neerslagregiem. Wat betekent dit voor het regiem van de rivier?
A
Deze wordt onregelmatiger.
B
In het voorjaar is er minder water in de rivier.
C
Deze wordt regelmatiger.
D
In het najaar is er meer water in de rivier.

Slide 15 - Quiz

Het regiem van de Maas bij Chooz is regelmatiger dan het regiem van de Rijn bij Basel.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quiz

De piekafvoer is....
A
een sterk verhoogde afvoer van water in een rivier op een bepaald moment.
B
een verhoogde hoeveelheid smeltwater.
C
een piek in het neerslagregiem.

Slide 17 - Quiz

Piekafvoer wordt versterkt door.....
A
ontbossing
B
verstening
C
bevroren ondergrond
D
minder vegetatie

Slide 18 - Quiz

De Rijn heeft zijn piekafvoer in...
A
de zomer
B
de herfst
C
de winter
D
het voorjaar

Slide 19 - Quiz

Wat hoort bij de afbeelding?
A
dwarsprofiel van een rivier
B
lengteprofiel van een rivier

Slide 20 - Quiz

Uiterwaarden liggen in buitendijks gebied.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quiz

Waar ligt dit dorp?
A
in buitendijks gebied
B
in binnendijks gebied
C
in een uiterwaard

Slide 22 - Quiz

Waarom ligt het
buitendijks gebied hoger
dan het binnendijks gebied?
A
in het binnendijks gebied vindt sedimentatie plaats
B
in het binnendijks gebied vindt erosie plaats
C
in het buitendijks gebied vindt sedimentatie plaats
D
in het buitendijks gebied vindt erosie plaats

Slide 23 - Quiz

Het nemen van maatregelen gericht op het reguleren van het waterpeil in een rivier doormiddel van stuwen en sluizen noemen we .....
A
uiterwaard
B
zomerbed
C
kribben
D
kanalisatie

Slide 24 - Quiz

Wanneer de stuw bij Driel gesloten wordt:
A
Gaat er meer water naar de IJssel richting IJsselmeer
B
Gaat er minder water naar de IJssel richting IJsselmeer
C
Heeft dit geen effect op de hoeveelheid water in de IJssel

Slide 25 - Quiz

In welke situatie daalt de waterstand in de rivieren in West-Nederland?
A
Als we de stuw bij Driel openzetten
B
Als we de stuw bij Driel sluiten

Slide 26 - Quiz

De vertragingstijd is...
A
De de hoeveelheid tijd die water nodig heeft om na een regenbui in de rivier te komen.
B
De tijd die vegetatie nodig heeft om water op te nemen.
C
De tijd die water erover doet om van de bron naar de monding van de rivier te stromen.
D
De tijd tussen neerslag en verdamping.

Slide 27 - Quiz

Twee beweringen:
1. Door verstening wordt de vertragingstijd langer
2. Door ontbossing wordt de vertragingstijd korter
A
Beide beweringen zijn juist
B
Beide beweringen zijn onjuist
C
Bewering 1 is juist, 2 onjuist
D
Bewering 1 is onjuist, 2 juist

Slide 28 - Quiz

Kribben worden nu vaak verlaagd, maar waarom zijn kribben oorspronkelijk aangelegd?
(twee antwoorden goed)
A
Zodat de rivier goed op z'n plek blijft door minder erosie aan de oevers.
B
Het is een fijne plek voor vissen.
C
Zorgen voor meer sedimentatie in het midden van de rivier.
D
Om te kunnen recreëren.

Slide 29 - Quiz

Wat is nog meer de functie van kribben?
A
Stroomsnelheid rivier wordt hoger, rivier in het midden dieper door uitschurende werking.
B
Stroomsnelheid rivier wordt lager, rivier in het midden dieper door uitschurende werking.
C
Stroomsnelheid rivier wordt lager, rivier in het midden ondieper door sedimenterende werking.
D
Stroomsnelheid rivier wordt lager, rivier in het midden dieper door sedimenterende werking.

Slide 30 - Quiz

De hoofddoelstelling van
de projecten Ruimte voor
de Rivier is ..
A
zorgen voor goede kwaliteit van het water
B
afvoer- en bergingscapaciteit van rivieren vergroten
C
zorgen voor voldoende water
D
zorgen voor mooie natuurgebieden

Slide 31 - Quiz

Welke maatregel uit het project 'ruimte voor de rivier' zie je in de afbeelding
A
Dijkverlegging
B
Uiterwaardafgraving
C
Obstakelverwijdering
D
Nevengeul

Slide 32 - Quiz


In de bron zie je een project dat is uitgevoerd in het kader van "Ruimte voor de rivier".

Welke maatregelen zijn hier uitgevoerd?
A
Aanleggen van een nevengeul en dijkverlegging
B
Obstakelverwijdering en dijkverlegging
C
Obstakelverwijdering en kribverlaging
D
Uitbaggeren van de rivierbedding en dijkverlegging

Slide 33 - Quiz

Het project Ruimte voor de rivier is afgesloten, nu gaat de bescherming tegen overstromingen door a.d.h.v. Hoogwaterbeschermingsprogramma?
Wat is het doel van dit programma?
A
Het verhogen van de rivierbedden om de waterstand te verhogen.
B
Het verhogen en versterken van de waterkeringen om Nederland te beschermen tegen overstromingen.
C
Het verbeteren van de bevaarbaarheid van de rivieren.
D
Het creëren van meer ruimte voor stedelijke ontwikkeling langs de rivieren.

Slide 34 - Quiz


Wat is geen taak van de waterschappen?
A
Zorgen voor veiligheid
B
Zorgen voor voldoende water.
C
Zorgen voor schoon water
D
Zorgen voor veilige scheepvaartroutes

Slide 35 - Quiz

Wat is adaptatie
A
Aanpassen aan het veranderende klimaat en door in te spelen op toenemende wateroverlasten watertekorten
B
Maatregelen om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen.

Slide 36 - Quiz

Wat zijn de stappen in de drietrapsstrategie?
A
Vasthouden - Bergen - Afvoer bevorderen
B
Bergen -Retentie - Vertragen
C
Vertragen - Vasthouden - Afvoer bevorderen
D
Retentie - Bergen- Opslaan

Slide 37 - Quiz

Bij welke stap in de
drietrapsstrategie
past dit?
A
vasthouden
B
bergen
C
afvoer bevorderen

Slide 38 - Quiz

Bij welke stap van de drietrapsstrategie past de afbeelding?
A
Bergen
B
Vasthouden
C
Afvoer bevorderen

Slide 39 - Quiz

Bij welke stap in de
drietrapsstrategie
past dit?
A
vasthouden
B
bergen
C
afvoer bevorderen

Slide 40 - Quiz

Bij welke stap in de
drietrapsstrategie
past dit?
A
vasthouden
B
bergen
C
afvoer bevorderen

Slide 41 - Quiz

Gebied dat door dijken, dammen en duinen beschermd wordt tegen water uit de grote rivieren, de grote meren en de zee.
A
Dijk
B
Dijkring
C
Stroomgebied
D
Zeewering

Slide 42 - Quiz

Welke factoren vergroten het overstromingsrisico in het IJsselmeergebied en de Zuidwestelijke Delta?
A
Klimaatverandering, ontwatering van polders, springtij, noordwesterstorm, grote hoeveelheden neerslag in het stroomgebied..
B
Verkeerde bouwtechnieken, droogte en bergingsgebieden.
C
Verminderde afvoer van rivieren, springtij en neerslagtekort.
D
Ontwatering van polders, droogte en dalende zeespiegel.

Slide 43 - Quiz

Door ontwateren en grondwateronttrekking is het grondwater steeds dieper komen te liggen.
A
waar
B
niet waar

Slide 44 - Quiz

A. Het waterpeil in het IJsselmeer wordt hoger
B. Een sluis in de Neder-Rijn wordt gesloten
C. Er stroomt meer water door de IJssel
D. Het waterpeil voor de sluis wordt hoger
Wat is de juiste volgorde?
A
A - B - C - D
B
B - C - A - D
C
B - D - C - A
D
B - D - A - C

Slide 45 - Quiz

Wat is spuien?
A
Het water vasthouden
B
Het lozen van overtollig water
C
Water opslaan in het IJsselmeer

Slide 46 - Quiz

Wanneer kan men in Nederland spuien?
A
Bij hoogwater
B
Bij stormvloed
C
Bij eb
D
Bij vloed

Slide 47 - Quiz

Door zeespiegelstijging wordt het spuien van water uit het IJsselmeer op de Waddenzee .....
A
makkelijker
B
moeilijker

Slide 48 - Quiz

In de winter wordt het peil van het IJsselmeer verlaagd, in de zomer verhoogd.
A
waar
B
niet waar

Slide 49 - Quiz

Wat is verzilting?
A
Het zoeter worden van grond en oppervlaktewater
B
Het zouter worden van grond en oppervlaktewater
C
Het zuurder worden van grond en oppervlaktewater
D
Het vervuilen van grondwater

Slide 50 - Quiz

Welke zin is fout?
A
Het gevaar voor verzilting in Nederland is vooral groot als in de zomer weinig water door de rivieren naar zee stroomt.
B
Een van de oorzaken van bodemdaling in Nederland is grondwateronttrekking.
C
Door zeespiegelstijging dringt het zoute zeewater steeds verder de rivier binnen.
D
De Zeeuwse eilanden ontvangen zoetwater via via de rivieren.

Slide 51 - Quiz

Wat is een belangrijke reden dat de Zuidwestelijke Delta sneller verzilt?
A
Lage waterstanden in de rivieren in de zomer en zeespiegelstijging.
B
Onvoldoende toevoer van grondwater uit hoger gelegen gebieden.
C
De aanleg van dammen die de aanvoer van zoetwater blokkeren.
D
Het ontbreken van irrigatieprojecten in het gebied.

Slide 52 - Quiz

Alle zeearmen van de Zuidwestelijke Delta zijn afgesloten met waterkeringen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 53 - Quiz