-Ik begrijp de betekenis van verschillende moeilijke woorden en schooltaalwoorden.
- Ik kan het verschil tussen homoniemen en homofonen uitleggen.
-Ik herken verkeerd gebruikte uitdrukkingen.
Slide 3 - Slide
Opdracht 1
1 constateert, constateren = (in)zien dat iets is zoals het is
2 fungeren, fungeren = een bepaalde rol of taak vervullen
3 uiteenlopen, uiteenlopen = verschillen
4 onderscheiden, onderscheiden = als verschillend herkennen
5 besluit, besluiten = beslissen
6 gemonteerd, monteren = in elkaar zetten
7 suggereert, suggereren = (een idee) voorstellen
Slide 4 - Slide
8 verdrongen, verdringen = (van de plaats) verdrijven
9 wijt, wijten (aan) = de schuld geven
10 besluiten, besluiten = afsluiten, eindigen
11 handhaven, handhaven = in stand houden
12 verworven, verwerven = in bezit krijgen
13 onderscheiden, onderscheiden = waarnemen, zien
14 verstrekt, verstrekken = geven
15 stimuleren, stimuleren = aanmoedigen
Slide 5 - Slide
Opdracht 2
1 consistent = consequent, gelijk blijvend
2 functioneren = naar behoren werken
3 gering = klein, weinig
4 huizen = wonen, verblijven
5 immer = altijd
6 ontrafelen = uitzoeken, oplossen
7 overwegend = grotendeels
8 reproduceren = herhalen, opnieuw uitvoeren
9 respons (de/het) = reactie
10 ten grondslag liggen aan = de basis vormen van (iets)
Slide 6 - Slide
Opdracht 4
1 alleen maar
2 heel erg
3 onbewerkt
4 (kunst)werk
5 niet verlegen
6 scherp
7 getalsverhouding
8 opletten
Slide 7 - Slide
Opdracht 7
1 mijden
In de pauze zijn de meiden uit dat groepje meestal bij de toiletten te vinden.
2 bokser
Onze buurman laat drie keer per dag zijn zwarte boxer uit.
3 pool
Nederland is in dezelfde poule ingeloot als Frankrijk.
soorten kaas op tafel.
5 gelag
Er klonk gelach uit de zaal toen de clown struikelde.
Slide 8 - Slide
4 toost
Tijdens het ontbijt stond er toast met verschillende soorten kaas op tafel.
5 gelag
Er klonk gelach uit de zaal toen de clown struikelde.
6 vijlen
Als je je huis moeten laten veilen, brengt het meestal een stuk minder op.
Slide 9 - Slide
7 peil
De dierenarts verdoofde de ontsnapte tijger met een pijl.
8 pont
Nadat hij een pond drop had gegeten, voelde hij zich een beetje misselijk.
Slide 10 - Slide
Opdracht 9
2 Volgens mij zuigt hij alles uit zijn duim.
4 Het is de hoogste tijd dat iedereen de handen uit de mouwen steekt. Of: Het is de hoogste tijd dat iedereen de mouwen opstroopt.
5 De turner hoopt hoge ogen te gooien bij de jury met zijn nieuwe, ingewikkelde sprong.
7 Als je te laat komt, dan kan het zijn dat je de boot mist. Of: Als je te laat komt, dan kan het zijn dat je buiten/uit de boot valt. Of: Als je te laat komt, dan kan het zijn dat je achter het net vist.
9 Tijdens de zware training heeft iedereen peentjes gezweet.
Slide 11 - Slide
7 Als je te laat komt, dan kan het zijn dat je de boot mist. Of: Als je te laat komt, dan kan het zijn dat je buiten/uit de boot valt. Of: Als je te laat komt, dan kan het zijn dat je achter het net vist.
9 Tijdens de zware training heeft iedereen peentjes gezweet.
Slide 12 - Slide
Lezen H1
- elke tekst heeft een tekstdoel
- duidelijk maken van het doel met behulp van tekstsoort
- tekst bestaat uit drie delen: inleiding-middenstuk-slot
- in middenstuk staan verschillende alinea's over het onderwerp van de tekst
Slide 13 - Slide
Tekst bestaat uit:
1. Titel: pakkende titel
2. Inleiding: lezer nieuwsgierig maken naar de tekst
3. Middenstuk met tussenkopjes en alinea's:
4. Slot
Slide 14 - Slide
Een schrijver kan de volgende vier manieren om een tekst in te leiden gebruiken:
– het onderwerp aankondigen;
– een kort, grappig of bijzonder verhaaltje vertellen;
– een of meer vragen stellen;
– de aanleiding voor het schrijven van de tekst noemen.
Slide 15 - Slide
Het onderwerp: judo
De deelonderwerpen in het middenstuk:
regels van judo
wedstrijden
bekende judoka's
Het middenstuk: deelonderwerpen
Slide 16 - Slide
vaste onderdelen van een alinea
een kernzin en toelichting of voorbeelden bij de kernzin
Kernzin: de zin waarin de belangrijkste mededeling van de alinea staat.
De kernzin is meestal de eerste, tweede of laatste zin van een alinea.
Slide 17 - Slide
Tekstdoelen
informeren
uitleg geven
mening laten vormen
overtuigen
overhalen
amuseren
Slide 18 - Slide
tekstdoel met bijbehorende tekstsoort
informeren = informerende tekst
uitleg geven = uiteenzettende tekst
mening laten vormen = beschouwende tekst
overtuigen = betogende tekst
overhalen = aansporende/activerende tekst
amuseren = amuserende tekst
Slide 19 - Slide
Leesstrategieën
Wat is een leesstrategie? = hoe je een tekst leest.
Intensief/grondig: alles goed lezen, de volledige tekst begrijpen/kunnen gebruiken
Slide 21 - Slide
Oriënterend lezen
Bedoeld om een eerste indruk te krijgen
Lay-out: chat, krantenartikel, menu, boodschappenlijst etc.
Eerste indruk: titel, tussenkopjes, plaatjes
Verwachtingen: waar gaat het over, wat weet je al?
Dit doe je altijd van te voren
Slide 22 - Slide
Globaal lezen/ skimmen
Je leest de tekst snel door om erachter te komen waar deze over gaat.
Maak je niet druk om moeilijke woorden.
Probeer de grote lijnen te snappen, de details doen er (nog) niet toe.
Kijk naar opvallende stukjes
Lees van iedere alinea de eerste en de laatste zin.
Je gebruikt skimmen bij vragen die gaan over de hele tekst, je zoekt naar aanwijzingen voor het antwoord.
Slide 23 - Slide
zoekend lezen
Slide 24 - Slide
Zoekend lezen/ scannen
Scannen: zoeken naar bepaalde informatie, bijvoorbeeld in welk jaar iets gebeurde of hoeveel iets kost. De rest van de tekst hoef je dan niet te lezen.
Slide 25 - Slide
Intensief lezen
Intensief lezen: de hele tekst regel voor regel doorlezen
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Video
weektaak
-Ik kan verschillende teksten met elkaar vergelijken.
-Ik kan de waarde van de informatie voor verschillende soorten publiek bepalen.