13. 22 okt: SO bespreken + huiswerk bespreken

Communiceren doe je samen 2
Welkom vwo4

Op tafel:
Map/schrift, pen, oefenboek, fragmenten 

  • Jas uit en over je stoel.
  • Telefoon in je tas.
  • Tas op de grond.
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 37 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 1 min

Items in this lesson

Communiceren doe je samen 2
Welkom vwo4

Op tafel:
Map/schrift, pen, oefenboek, fragmenten 

  • Jas uit en over je stoel.
  • Telefoon in je tas.
  • Tas op de grond.

Slide 1 - Slide

Communiceren doe je samen 2
  • Mededeling
  • Antwoorden SO bespreken
  • Huiswerk bespreken
Vandaag dinsdag 22 oktober:

Slide 2 - Slide

Communiceren doe je samen 2
PTO-lesstof: 

Communicatie: les 2, 4, 6
Taal: les 9
Literatuur: les 1, 2, 3

Het leesboek De wandelaar wordt getoetst op het PTO. 

Slide 3 - Slide

Communiceren doe je samen 2
 20 punten = 10
10 punten = 5,5
 
Maar let op: 
  • In deze toets zaten veel R-vragen (vragen waarvoor je moet leren). 
  • Op het PTO zijn dat er maximaal 3. 

Slide 4 - Slide

Communiceren doe je samen 2
Let op: 
Op het PTO wordt alleen je eerste antwoord goed gerekend. 
Bv. vraag 1: Noem twee verbindingswoorden die horen bij het tekstverband 'voorwaarde': 

Antwoord leerling: en, maar, als

'en' en 'maar' zijn fout, maar 'als' is goed. 

Alleen de eerste twee worden nagekeken en daarom is dit antwoord dus 0 punten waard. 

Slide 5 - Slide

Communiceren doe je samen 2
1a. Noem twee verbindingswoorden of signaalwoorden bij het verband voorwaarde. (1p)
  • verbindingswoord = signaalwoord
  • Bijvoorbeeld: als, wanneer, mits, tenzij, indien

Slide 6 - Slide

Communiceren doe je samen 2
verbindingswoord = signaalwoord

Maar verbindingswoord is niet functiewoord!

Bij tijd over kijken we hier naar. 

Slide 7 - Slide

Communiceren doe je samen 2
1b. Welk verband hoort er bij het verbindingswoord ‘aangezien’? (1p)
  • Tekstverband reden, oorzaak, gevolg

Slide 8 - Slide

Communiceren doe je samen 2
Vraag 2. Uit welke alinea(‘s) bestaat de inleiding? (1p)
  • Alinea 1 en 2

Slide 9 - Slide

Communiceren doe je samen 2
Vraag 3. Uit welke alinea(‘s) bestaat het slot? (1p)
  • Alinea 14

Slide 10 - Slide

Communiceren doe je samen 2
Vraag 4a. Wat is het onderwerp van deze tekst? (1p)
  • (snel)leesstrainingen
  • Snelle leestraining
  • Effectief lezen met training/methode
  • bovenstaande + ‘leren’ 

Niet goed: 
  • sneller en effectiever lezen
  • snel en beter lezen
  • Een hele zin (want dat zou de hoofdgedachte zijn)

Slide 11 - Slide

Titel + Inleiding
- Aandacht trekken door:  
1. anekdote
2. opvallende stelling of mening
3. actuele gebeurtenis
4. het voordeel voor de lezer

- kennismaking met het onderwerp > hoe pg. 60
- richting geven aan de tekstopbouw
- idee geven van het genre (tekstsoort/-doel)
Tekstopbouw (les 4)
Middenstuk/kern
- uitwerking van het onderwerp in deelonderwerpen
- uitwerking in hoofdstukken, paragrafen of alinea's
- overzichtspunten: titels, kopjes, signaalwoorden
Slot
- de afronding
 - terugblik op inleiding en de kern
- krachtiger maken van strekking of boodschap (of een uitsmijter) 
- vaak de hoofdgedachte

Slide 12 - Slide

Vraag 4b. Hoe wordt het onderwerp geïntroduceerd?
kennismaken = introduceren 

Vraag 4c. Noem twee manieren om de aandacht van de lezer te trekken.

Slide 13 - Slide

Communiceren doe je samen 2
kennismaking met het onderwerp = onderwerp introduceren (pg 60): 
- vraag
- voorbeeld geven
- samenvatting
- conclusie
- mening
 - probleemstelling
 - oorzaak gevolg
 - opvallende uitkomst

Slide 14 - Slide

Communiceren doe je samen 2
Vraag 4b. Hoe wordt het onderwerp geïntroduceerd? (1p)
  • Er wordt kennis gemaakt met het onderwerp doordat er een vraag wordt gesteld (Hoe werkt het? En: werkt het?) 
  • Ook goed: Er wordt een voorbeeld gegeven (de auteur die de leesopdracht doet).

Slide 15 - Slide

Communiceren doe je samen 2
Vraag 4c. Noem twee manieren om de aandacht van de lezer te trekken. (2p)
  • Kies uit: 
  • 1. anekdote
  • 2. opvallende stelling of mening
  • 3. actuele gebeurtenis
  • 4. het voordeel voor de lezer

  • 'echte' gebeurtenis = niet goed

Slide 16 - Slide

Communiceren doe je samen 2
Vraag 5a. In de inleiding wordt duidelijk welke twee deelonderwerpen in de verdere tekst uitgewerkt zullen worden.
a. Welke deelonderwerpen zijn dit? (2p)
  • De deelonderwerpen zijn: hoe de leesstraining werkt en óf het werkt.

Slide 17 - Slide

Communiceren doe je samen 2
Vraag 5b. Geef aan in welke alinea’s het eerste deelonderwerp wordt uitgelegd. (1p)
  • Hoe het werkt: alinea 9, 10 en 11

Slide 18 - Slide

Communiceren doe je samen 2
Vraag 5c. Geef aan in welke alinea’s het tweede deelonderwerp wordt uitgelegd. (1p)
  • Of het werkt: alinea 12 en 13

Slide 19 - Slide

Communiceren doe je samen 2
Vraag 6a. Welk verbindings- of signaalwoord zie je in alinea vier? (1p)
  • maar
Vraag 6b. Welk verband geeft dit verbindingswoord aan? (1p)
  • tegenstelling

Slide 20 - Slide

Communiceren doe je samen 2
Vraag 7. Bedenk een passend tussenkopje bij alinea zeven. (1p)
  • digitaal lezen
  • minder geconcentreerd > ook goed gerekend

Slide 21 - Slide

Communiceren doe je samen 2
Vraag 8. Wat maakt het geconcentreerd lezen van digitale teksten extra lastig? (1p)
  • Digitale teksten geconcentreerd lezen is extra lastig, omdat digitale teksten geen vaste overzichtspunten hebben op de pagina. Door het scrollen door de tekst verspringt de tekst steeds.
Niet goed: 
  • Makkelijk afgeleid raken

Slide 22 - Slide

Communiceren doe je samen 2
Vraag 9. Hoe moet een lezer volgens hoogleraar Peter Hagoort lezen om tot een goed tekstbegrip te komen? Beschrijf in je eigen woorden. (1p)
  • Een lezer moet niet alleen voorwaarts lezen, maar ook af en toe teruglezen.

Slide 23 - Slide

Communiceren doe je samen 2
Vraag 10a. Wat is de conclusie van de schrijver van de tekst over de methode voor snellezen? (1p)
Wie is de schrijver van de tekst? 
  • Yoshi Tuk (dus niet Peter Hagoort)
  • Hij is sceptisch over het nut van snelleestrainingen. Geconcentreerd lezen doe je door een tekst goed en geconcentreerd te lezen. 

Slide 24 - Slide

Communiceren doe je samen 2
Vraag 10b. Op welke grappige manier probeert hij (de schrijver) in het slot zijn gelijk aan te tonen? (1p)
  • Hij heeft een foutje in de tekst gestopt waar veel lezers – snel en onaandachtig - overheen zullen hebben lezen.

Slide 25 - Slide

Communiceren doe je samen 2
Vraag 11. In de tekst hieronder staan drie functiewoorden. Geef ze alle drie. (1p)

Let op: 
3 goede antwoorden = 1p
2 goede antwoorden = 0,5p
1 of minder goede antwoorden = 0p

Slide 26 - Slide

Communiceren doe je samen 2
Vraag 11. In de tekst hieronder staan drie functiewoorden. Geef ze alle drie. (1p)

signaalwoorden zijn niet functiewoorden

Slide 27 - Slide

Schema handboek pagina 65 = signaalwoorden

Slide 28 - Slide

Functiewoorden geven de functie aan van een deel van de tekst.

Aanleiding, voorbeeld, afweging, anekdote, argument, constatering, definitie, gevolg, nuancering, oplossing, verklaring. 


Slide 29 - Slide

Slide 30 - Video

Communiceren doe je samen 2
Functiewoorden zijn niet hetzelfde als signaalwoorden. 

Signaalwoorden = verbindingswoorden

Slide 31 - Slide

Communiceren doe je samen 2
 20 punten = 10
10 punten = 5,5
 

Slide 32 - Slide

Communiceren doe je samen 2
Over fragment 2. - Huiswerk
Antwoorden bespreken

Vraag 1: Maurice aarzelt drie keer. Hoe komt het dat hij het tóch doet, denk je?
Vraag 2: Herken je (iets van) het gedrag van Maurice bij jezelf?
Vraag 3: Wat vind jij ervan dat Peter met zijn telefoon foto's maakt van de brand?
Vraag 4: De schrijfster wilde dat jongeren wat van haar verhalen konden leren. Welke les zou je nu al kunnen halen uit alle fragmenten die je gelezen hebt?
Vraag 5: De afgelopen tweehonderd jaar waren hoofdpersonen in boeken vooral positieve rolmodellen. De jongens in De kick zijn negatieve rolmodellen. Waar leren jongeren volgens jou het meest van?

Slide 33 - Slide

Communiceren doe je samen 2
Vraag 1: Maurice aarzelt drie keer. Hoe komt het dat hij het tóch doet, denk je?
  • Maurice aarzelt, maar doet het toch omdat zijn vrienden zeggen dat hij het moet doen en hij niet ‘schijterig’ wil zijn.
Vraag 2: Herken je (iets van) het gedrag van Maurice bij jezelf?
Vraag 3: Wat vind jij ervan dat Peter met zijn telefoon foto's maakt van de brand?
  • Bijvoorbeeld: Ik vind het niet slim van hem. Als hij de foto met anderen deelt, weet iedereen dat hij bij de brand van de auto van hun docent aanwezig was.
  • Bijvoorbeeld: Ik snap wel dat je het aan anderen wilt laten zien of later nog eens rustig wil terugkijken.

Slide 34 - Slide

Communiceren doe je samen 2
Vraag 4: De schrijfster wilde dat jongeren wat van haar verhalen konden leren. Welke les zou je nu al kunnen halen uit alle fragmenten die je gelezen hebt?
  • Bijvoorbeeld: De les die ik uit de fragmenten haal is dat jongens in een groep veel stoerder doen dan wanneer ze alleen zijn.
  • Bijvoorbeeld: De les die ik eruit haal is dat je altijd je verstand moet gebruiken en je niet moet laten meeslepen door anderen. 
Vraag 5: De afgelopen tweehonderd jaar waren hoofdpersonen in boeken vooral positieve rolmodellen. De jongens in De kick zijn negatieve rolmodellen. Waar leren jongeren volgens jou het meest van?
  • Bijvoorbeeld: Je kunt van zowel van negatieve als positieve rolmodellen dingen leren. Je kan iets leren van de stommigheden van anderen en je kan iets leren omdat iemand een probleem goed aanpakt. 

Slide 35 - Slide

Aan de slag
Oefenboek pg 137
opdracht 6 

Slide 36 - Slide

Begrippen uit deze les

Slide 37 - Slide