Spelling ww HS3

Nederlands 
Spelling werkwoorden
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Nederlands 
Spelling werkwoorden

Slide 1 - Slide

persoonsvorm tegenwoordige tijd
ik                                                                                                stam
jij/je                achter de pv                                                stam

jij/je               voor de pv                                                     stam + t
hij/zij/het/u                                                                           stam + t

wij, jullie, zij (mv)                                                               hele werkwoord

Slide 2 - Slide

voorbeelden

1. Ik controleer het werk.
2. Vind jij het vreemd?
3. Hij controleert het werk.
4. Jij vindt dit ook vreemd.
5. Wij controleren het werk.

Slide 3 - Slide

(Vinden).. je het vreemd, dat hij eten (bestellen)..?
A
vindt, besteld
B
vind, besteld
C
vindt, bestelt
D
vind, bestelt

Slide 4 - Quiz

(Verbinden)...de verpleger de wond?
A
verbindt
B
verbind
C
verbint

Slide 5 - Quiz

Het (verbazen)..me zo dat jij haar (beloven)..
A
verbaast, beloofd
B
verbaasd, belooft
C
verbaast, beloofd
D
verbaast, belooft

Slide 6 - Quiz

persoonsvorm verleden tijd

- Je zet achter de stam   ->            -te of -de   (enkelvoud)
- Je zet achter de stam   ->            -ten    of -den  (meervoud)

- Je haalt -en van het hele werkwoord af en je kijkt naar die letter, staat die letter in 't x-kofschip, dan plak je er  -te(n) achter.

- Staat de letter daar niet in, dan plak je -de(n) achter de stam.

Slide 7 - Slide

Voorbeeld
Hele werkwoord = erven                
-> -en laatste letter = v 
-> v staat niet in 't ex-kofschip dus uitgang = -de(n) 
-> uitgang plaats je achter de stam
      Stam = (ik) erf

Dus: Gisteren erf...

Slide 8 - Slide

De vriendinnen (wachten)...gisteren op hun ouders.
A
wachten
B
wachtte
C
wachtten
D
wachte

Slide 9 - Quiz

De oude man (kuchen)...luid.
A
kuchtte
B
kuchte
C
kuchten

Slide 10 - Quiz

Afgelopen week (vrezen)...we dat het proefwerk moeilijk was.
A
vreeste
B
vreesden
C
vreesten
D
vreesde

Slide 11 - Quiz

EINDE

Slide 12 - Slide

Het zit er op...

Bedankt allemaal


Slide 13 - Slide