§ 2- Bijvoeglijk naamwoord

1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?

Oftewel, wat is het doel van deze les?

Na deze les weet je hoe je de korte en de lange vorm van bijvoeglijke naamwoorden kunt spellen en hoe je de stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden spelt

Slide 2 - Slide

Welke woordsoorten weten jullie al( nog) ?

de geleerde woordsoorten zijn:

Zelfst. nw

Lidwoorden: de- het = bepaald lidwoord

een= onbepaald lidwoord

Slide 3 - Slide

ZELFSTANDIG NAAMWOORD



Woorden voor mensen
bakker - tandarts - boer - leerling - jongen - meisje
Woorden voor dieren
hond - paard - lieveheersbeestje - panda - marmot
Woorden voor planten
tulp - roos - eik - dennenboom - tulp - boterbloem
Woorden voor dingen
iPad - telefoon - kast - etui - kleed - broek - stoel
me-di-pla-di
Woorden voor namen
Kees - Sofie - Praxis - Albert Heijn - Coca Cola - Haribo - Apple - Jansen
Woorden voor gevoel
liefde - haat - angst - geluk - pijn - dorst - boosheid

Slide 4 - Slide

De meeste bijvoeglijke naamwoorden hebben een korte vorm en een lange vorm (met een e): lekker en lekkere; zwak en zwakke; hoog en hoge.

Je zegt: De wind is zwak. Er staat een zwakke wind.
Zo maak je de lange vorm van een bijvoeglijk naamwoord
Zet een e achter het woord:
– mooi → mooie; flink → flinke.




Slide 5 - Slide

Verdubbel de laatste letter en zet een e achter het woord:– smal → smalle; knap → knappe.

Haal een a, e, o of u weg en zet een e achter het woord:– groot → grote; puur → pure.

Verander een f in een v of een s in een z en zet een e achter het woord:– lief → lieve; wijs → wijze.
Combineer de derde en vierde manier:
– gaaf → gave; zinloos → zinloze.




Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Werkwoordsvormen zoals teleurgesteld en teleurstellend kun je gebruiken als bijvoeglijk naamwoord. Je benoemt ze dan ook als bijvoeglijk naamwoord.


Voorbeelden: De trainer was na de nederlaag een teleurgesteld (bn) mens. De supporters vonden een verlies van 0-2 een teleurstellend (bn) resultaat.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Noteer alle bijvoeglijke naamwoorden:

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Sommige bijvoeglijke naamwoorden schrijf je met een trema (twee puntjes boven een klinker): 
officieel → officiële; 
commercieel → commerciële. 

Daarmee geef je aan dat bij die klinker een nieuwe lettergreep begint. Zo voorkom je dat het woord verkeerd wordt uitgesproken.

Slide 17 - Slide

Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt van welk materiaal(stof) iets gemaakt is: gouden oorbellen, een granieten vloer, een katoenen blouse.

Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord heeft maar één vorm en eindigt meestal op -en: zilveren, stenen, maar niet altijd (een nylon tas, een plastic beker). 



Slide 18 - Slide

Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord en het heeft géén trappen van vergelijking.



Sommige bijvoeglijke naamwoorden zijn gemaakt van een werkwoord. Voorbeelden: het kussende paar, het gekuste meisje, een gebroken hart.

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Link

Slide 21 - Video

Aan de slag

Slide 22 - Slide

Gebruik voor het maken van de opdrachten goed de theorie van blz. 244

Maken:
§2 SPELLING/Bijvoeglijk naamwoord
opdr.  1 t/m 7
blz.246

Slide 23 - Slide

H1E- 2022-2023

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide