Herhaling hoofdstuk 3 erfelijkheid

Thema 4
Erfelijkheid 
1 / 22
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Thema 4
Erfelijkheid 

Slide 1 - Slide

Doelen: 
Je kan kenmerken van chormosomen benoemen.

Je kan omschrijven wat genotype, fenotype, gen en eiwit zijn.

Je kan omschrijven dat variatie in genotypen ontstaat door geslachtelijke voortplanting en mutaties. 

Slide 2 - Slide

Genotype:

Je erfelijke aanleg

Word je mee geboren

Alle genen bij elkaar, de informatie uit je DNA
Fenotype:

Hoe je er aan de buitenkant uitziet.
 
Uiterlijk bvb. kleur ogen of haar

Combinatie van genotype en mileu

Slide 3 - Slide

Chromosoom (sterk uitvergroot)
Cel met celmembraan en cytoplasma
Celkern met chromosomen
DNA

Slide 4 - Slide

Lichaamscellen bevatten 46 chromosomen ( 23 paren)

Slide 5 - Slide

Lichaamscellen 
Vrouwelijke lichaamscellen
2 X-chromosomen (XX).

Mannelijke lichaamscellen
1 X- en 1 Y-chromosoom (XY).

Slide 6 - Slide

Geslachtscellen:

Spermacel/ eicel

23 chromosomen
(enkelvoudig)


Lichaamscellen:

bvb. spiercel/botcel/leverel

46 chromosomen
(23 paren)


Slide 7 - Slide

Gewone celdeling

Slide 8 - Slide

een gen

Een gen is een stukje DNA
voor één erfelijke eigenschap. 



Slide 9 - Slide

van gen via eiwit naar fenotype
genen kunnen aan of uit staan. 
staat een gen aan dan maakt deze cel een bepaald eiwit.

stel een gen staat aan voor bruine ogen. het gen maakt dan oogkleureiwitten aan zodat je bruine ogen krijgt. 

Dit eiwit zorgt dan voor het fenotype bruine ogen.

Slide 10 - Slide

gen haarvorm

Slide 11 - Slide

Geslachtelijke voortplanting
Ongeslachtelijke voortplanting

Slide 12 - Slide

Mutaties
  • Bepaalde stoffen zorgen er voor dat mutaties vaker optreden
  • Deze stoffen heten mutageen
  • Voorbeeld: Asbest, Sigarettenrook, UV-straling, Röntgenstraling.

Slide 13 - Slide

Mutaties
  • mutaties kunnen in elke cel optreden
  • Bij geslachtscellen grotere impact, waarom?

Slide 14 - Slide

Klonen is:
A
Geslachtelijke voortplanting
B
Ongeslachtelijke voortplanting

Slide 15 - Quiz

Voortplanting bij mensen is een voorbeeld van...
A
Geslachtelijke voortplanting
B
Ongeslachtelijke voortplanting
C
Allebei de antwoorden zijn goed

Slide 16 - Quiz

Wat is een gen?
A
Hetzelfde als een chromosoom
B
Hetzelfde als een allel
C
Een deel van een chromosoom
D
De informatie voor één erfelijke eigenschap

Slide 17 - Quiz

Welke volgorde van 'groot naar klein' klopt?
A
DNA--> gen --> chromosoom
B
Gen --> DNA --> chromosoom
C
Chromosoom --> gen --> DNA
D
DNA --> gen --> chromosoom

Slide 18 - Quiz

Welke stelling is juist?
A
Fenotype = genotype + milieu
B
Milieu = genotype + fenotype
C
Genotype = fenotype + milieu

Slide 19 - Quiz

Rood geverfd haar
A
genotype
B
fenotype

Slide 20 - Quiz

een lichaamscel heeft ...
A
23 chromosomen
B
46 chromosomen
C
92 chromosomen
D
verschillend aantal chromosomen

Slide 21 - Quiz

wat is het genotype?
A
Het uiterlijk van een persoon.
B
De aantal chromosomen
C
Het milieu van een persoon
D
het erfelijke informatie van een persoon

Slide 22 - Quiz