Voorzetsels

Voorzetsels
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsBasisschoolGroep 5

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Voorzetsels

Slide 1 - Slide

Welke voorzetsels kennen we al?

Slide 2 - Mind map

Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Ben jij bang ..................... spinnen?
op
achter
voor
bij
tegen
aan

Slide 3 - Drag question

Welk voorzetsel past in deze zin:

Ik zit ............de stoel.
A
na
B
op
C
als
D
voor

Slide 4 - Quiz

Wat is het voorzetsel in deze zin:

De trui hangt over de stoel.
A
hangt
B
de
C
over
D
stoel

Slide 5 - Quiz

Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Doe jij cola ..................... een glas?
op
achter
in
bij
tegen
aan

Slide 6 - Drag question

Welk voorzetsel past in deze zin:

De kledingkast staat............ons huis.
A
naast
B
in
C
tussen
D
op

Slide 7 - Quiz

Welke van deze woorden is GEEN voorzetsel?

A
huis
B
tussen
C
na
D
tijdens

Slide 8 - Quiz

Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Opa heeft kaas ..................... zijn boterham?
in
achter
op
bij
tegen
aan

Slide 9 - Drag question

Wat is het voorzetsel in deze zin:

Tijdens de wedstrijd was iedereen stil.
A
tijdens
B
de
C
wedstrijd
D
was

Slide 10 - Quiz