grammatica

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 2

Wat zijn werkwoorden

Noteer het werkwoord uit de volgende zin:
Stuur jij meneer Zwart een kaartje?

Noteer het werkwoord uit de volgende zin:
Jens zwaaide gisteren naar mij

Noteer het werkwoord uit de volgende zin:
De toeschouwers zongen vervelende liedjes.

maak een goede zin met het bouwplan:
(wie?) lopen (waar?)

maak een goede zin met het bouwplan:
(wie?) controleerde (wanneer?) (wat?)

Het woord "de" is een

1. lidwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. werkwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

Het woord "inbreker" is een

1. lidwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. werkwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

Het woord "pakte" is een

1. lidwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. werkwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

Het woord "het" is een

1. lidwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. werkwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

Het woord "grote" is een

1. lidwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. werkwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

Het woord "portemonnee" is een

1. lidwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. werkwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

Schrijf de zin over. Zet voor elk ZNW een BNW.
De jongens beleven een avontuur.

Schrijf de zin over. Zet voor elk ZNW een BNW.
De stuntman springt over de auto's.

Schrijf de zin over en vul een passend woord in.
... Artis verhuizen de giraffen ... een groter leefgebied.

voorzetsels

schrijf de zin over en vul een passend woord in op de stippellijntjes.
De kattenbakkorrels zijn ... de kattenbak gevallen.

schrijf de zin over en vul een passend woord in op de stippellijntjes.
... de verhuisdoos ligt de knuffel van Marieke.

schrijf de zin over en vul een passend woord in.
Alle vuilniszakken heb ik ... de stoep ... het huis gezet.

www.cambiumned.nl