This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Items in this lesson
Oefenen voor de toets - 18 feb
Grammatica 2.4 (blz. 68)
Spelling 2.5 (blz. 72)
Slide 1 - Slide
Wat is ook alweer...
...redekundig ontleden?
Het benoemen van zinsdelen heet redekundig ontleden
...taalkundig ontleden?
Het benoemen van woorden heet taalkundig ontleden
Slide 2 - Slide
Eerst...
...gaan we oefenen met redekundig ontleden
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
Naamwoordelijk gezegde en werkwoordelijk gezegde
Het verschil tussen deze twee gezegde is dat het naamwoordelijk gezegde gaat om iets wat je bent (zijn). Er staat dan - naast de pv en evt. andere werkwoorden - een (zelfstandig of bijvoeglijk) naamwoord in de zin dat iets zegt over het onderwerp.
Het werkwoordelijk gezegde gaat om iets wat je doet (doen).
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Welk gezegde?
Ik word ongeduldig.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde
Slide 7 - Quiz
Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?
Jan heeft vanmiddag een vaccin gekregen.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde
Slide 8 - Quiz
Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?
Mijn buurvrouw wordt morgen 43.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde
Slide 9 - Quiz
Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?
Heeft Jan vorige week de schat bewaakt?
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde
Slide 10 - Quiz
Mijn zus is vervelend.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde
Slide 11 - Quiz
Mijn vriend wordt leraar.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde
Slide 12 - Quiz
Het gebouw wordt afgebroken.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde
Slide 13 - Quiz
Het jongentje loopt naar school.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde
Slide 14 - Quiz
Nu...
... gaan we oefenen met taalkundig ontleden
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Video
voorzetsel
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
De
mooie
bloemen
lidwoord
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
Slide 19 - Drag question
Deze ken ik al
Deze ken ik nog niet
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Lidwoord
Werkwoorden
Voorzetsels
Slide 20 - Drag question
De juf moet haar lange taalles uitleggen
persoonsvorm
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
Slide 21 - Drag question
Tot slot...
... nog wat oefeningen persoonsvorm verleden tijd sterk
Slide 22 - Slide
Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd - zien -
A
zienen
B
zaaggen
C
zaggen
D
zagen
Slide 23 - Quiz
Wat is de persoonsvorm in de verleden tijd enkelvoud?
RUIKEN
A
ruik
B
rook
C
ruikte
D
roken
Slide 24 - Quiz
Een zelfstandig naamwoord waarvan het enkelvoud eindigt op een -s hoef je nooit in een -z te veranderen bij meervoud.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 25 - Quiz
Meervoud -s of -'s
A
dictees
B
dictee's
Slide 26 - Quiz
Meervoud -s of -'s
A
garages
B
garage's
Slide 27 - Quiz
Meervoud -s of -'s
A
pianos
B
piano's
Slide 28 - Quiz
Je weet nu...
...waar je goed in bent en wat je nog even goed moet leren. Heel veel succes voor morgen!