futur proche en iemand beschrijven

Le programme
- le futur proche


1 / 21
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Le programme
- le futur proche


Slide 1 - Slide

de futur proche

Slide 2 - Slide

De futur proche gebruik je om aan te geven dat je iets nog gaat doen:
Ik ga pizza eten.
Wij gaan huiswerk maken.

Slide 3 - Slide

Stap 1: leer het rijtje van "aller"
je
vais
tu
vas
il / elle/ on
va
nous
allons
vous 
allez
ils / elles 
vont
ik
ga
jij
gaat
hij / zij / men
gaat
wij
gaan
jullie / u
gaan / gaat
zij [mmv / vmv]
gaan

Slide 4 - Slide

Gebruik de volgende liedjes om het werkwoord uit je hoofd te leren, meezingen en meedansen is aanbevolen :D

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Regardez à la page 74.

Slide 7 - Slide

Vul de passende vorm in bij:

Je ...
A
vais
B
vas
C
allez
D
vont

Slide 8 - Quiz

Vul de passende vorm in bij:

Nous ...
A
vas
B
va
C
allons
D
vont

Slide 9 - Quiz

Vul de passende vorm in bij:

Elles ...
A
vais
B
va
C
allons
D
vont

Slide 10 - Quiz

Vul de passende vorm in.

Mes copains ... au cinéma.
A
va
B
allez
C
allons
D
vont

Slide 11 - Quiz

Ik ga zwemmen.
We gaan eten.

je ziet dat we in het Nederlands het werkwoord gaan
gebruiken in combinatie met een
heel werkwoord.

Slide 12 - Slide

In het Frans werkt dat op precies dezelfde manier:
je gebruikt het werkwoord
aller
en daarbij ook 
een heel werkwoord.

net zo als in het Nederlands moet je het werkwoord 
gaan
vervoegen.

Slide 13 - Slide

Kijk maar mee!
Je vais parler.
Nous allons jouer.
Ils vont donner le cadeau.

Slide 14 - Slide

Let op!!!
In het Frans plaatsen we de werkwoorden bij elkaar
In het Nederlands zeggen we: 
Zij gaat met haar broer zingen

In het Frans zeggen we:
Elle va chanter avec son frère.


Slide 15 - Slide

Zet de woorden op de juiste volgorde in de zin
Onderwerp
vorm van aller
hele
werkwoord
rest
van de zin
Ils
vont
acheter
des pantalons

Slide 16 - Drag question

Zet in de futur proche:
je regarde une série.
A
je vas regarder une série.
B
je vais regarder une série.
C
je vais regarde une série
D
j'aller regarder une série.

Slide 17 - Quiz

Welke zin staat niet in de futur proche?
A
Tu as mangé une pizza.
B
Tu vas manger une pizza.
C
Vous allez manger une pizza.
D
Nous allons manger une pizza.

Slide 18 - Quiz

je - regarder (futur proche)
A
je vais regarder
B
je vas regarder
C
je regardera
D
je regarderai

Slide 19 - Quiz

futur proche - nous- parler
A
Nous allons parler
B
Nous avons parlé
C
nous parlons
D
Nous sommes parler

Slide 20 - Quiz

Au travail!
Fais les exerices 31 et 32 (aux pages 25-26).

Slide 21 - Slide