2H - Unité 3 mettre et prendre

 Unité 3
1 / 48
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

 Unité 3

Slide 1 - Slide

Mettre
Onregelmatig werkwoord
diverse betekenissen : zetten, leggen, dragen, (aan)doen

Le présent :  tegenwoordige tijd.
Stam  = met- /  mett-
Passé composé : voltooid tegenwoordige tijd.
vorm van avoir  mis

Slide 2 - Slide

mettre = (kleding)dragen
mettre = zetten
mettre = leggen/ doen
mettre = opruimen
mettre = (licht)aandoen/zetten

Slide 3 - Slide

mettre

Slide 4 - Slide

         Le verbe 'METTRE'     (leggen,  zetten)
Je mets               Ik leg, zet   
 Tu mets               Jij legt, zet  
     Il met                 Hij legt, zet  
Elle met                 Zij legt, zet  
     On met                 Wij leggen,                                             zetten; 
                                Men legt, zet

Nous mettons           Wij leggen,                                                  zetten 
Vous mettez          Jullie leggen,                             zetten/U legt, zet  
Ils mettent                    Zij leggen,                                                 zetten
Elles mettent               Zij leggen,                                                    zetten    

Slide 5 - Slide

Nu jullie: Sleep de juiste vorm van mettre in de présent naar de juiste persoonsvorm.
Mettre: présent

Je

Tu
Il
Nous
Vous
Ils
mets
mettons
mettent
met
mets
mettez

Slide 6 - Drag question

Het werkwoord 'Mettre' heeft verschillende betekenissen.
Kies de juiste betekenissen
A
Leggen, zetten, doen, liggen
B
Leggen, zetten, aantrekken, doen
C
Aandoen, liggen, zetten, aantrekken
D
Aandoen, leggen, zetten, trekken

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Slide

Maak de vormen van de passé composé van het werkwoord Mettre.
Je/j'
Tu
Il/elle/on
Nous
Vous
Ils/elles
mis
mis
mis
mis
mis
mis
avons
avez
ont
as
a
ai

Slide 9 - Drag question

Vul de juiste vorm van 'Mettre' in.
Je......mon manteau noir
A
Mettez
B
Mets
C
Met
D
Mettent

Slide 10 - Quiz

Vul de juiste vorm van 'Mettre' in.
Nous......nos livres sur la table
A
Mettent
B
Mettez
C
Mettons
D
Mets

Slide 11 - Quiz

Les verbes irréguliers mettre & prendre
De onregelmatige werkwoorden neerleggen & nemen
Les verbes irréguliers mettre & prendre

neerleggen
neerzetten
opzetten
dekken (tafel)
aantrekken

mettre

je mets
tu mets
il / elle / on met
nous mettons
vous mettez
ils  / elles mettent

------------------------
j'ai mis
prendre

je prends
tu prends
il / elle / on prend
nous prenons
vous prenez
ils  / elles prennent

------------------------
j'ai pris
nemen
pakken


Slide 12 - Slide

Les verbes irréguliers mettre & prendre
De onregelmatige werkwoorden neerleggen & nemen
Puis
vous ..... 
votre manteau.

Slide 13 - Slide

Les verbes irréguliers mettre & prendre
De onregelmatige werkwoorden neerleggen & nemen
Puis
Milan, tu ..... 
ton portable.

Slide 14 - Slide

Zelfstandig/samenwerken:
  • Maak ex. 8B.A ,8B.B en 8C(p.94,95) en kijk je antwoorden zelf na magister-bron -nakijkblad U3
  • Als je klaar bent,leer het rijtje mettre en prendre  :verbuga.eu


timer
15:00

Slide 15 - Slide

Les devoirs
Maak 8d en 8e af (p.95,96)

Slide 16 - Slide


Bijvoeglijk naamwoord

Slide 17 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een...
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijwoord
D
voorzetsel

Slide 18 - Quiz

Une petite voiture 
Une: een lidwoord         
                                       Voiture: een zelfstandig naamwoord         
Petite: ????                      

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Link

  Het bijvoeglijk naamwoord
Een BN zegt iets over een zelfstandig naamwoord (personen, dieren, dingen).
Vorm: 



Plaats: NL: BN vòòr zelfstandig naamwoord
         FR: BN meestal achter zelfstandig naamwoord
MNL
VRL
ENV
    -
    e
MV
    s
   es

Slide 21 - Slide

  Het bijvoeglijk naamwoord
UITZONDERING:
e (VRL)
Als het BN eindigt op e, geen extra e
bv: une chose rouge
s, x (MNL) en MV
Als het BN eindigt op s of x, geen extra s 
bv: un livre français/ deux livres français
      un vieux sac/ des vieux sacs 
Volgende keer, Bijzondere vormen

Slide 22 - Slide

De vorm van het bijvoeglijk nw

Un jean vert                           Une olive verte

Deux jeans verts                 Deux olives vertes

                 


Slide 23 - Slide

Donc....
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
petit
petite
meervoud
petits
petites

Slide 24 - Slide

En nog een keer ......
mannelijk enkelvoud = -
mannelijk meervoud = +s

vrouwelijk enkelvoud = +e
vrouwelijk meervoud = +es

Slide 25 - Slide

Maar..... let op !
  •  Als het mannelijk enkelvoud al eindigt op een -e, bij vrouwelijk  geen extra -e
Un pantalon rouge          -->           Une robe rouge

  • Als het mannelijk enkelvoud al eindigt op een -s, bij mannelijk meervoud  geen extra -s
Un garçon français         -->           Deux garçons français

  • Als het mannelijk enkelvoud eindigt op -eau, bij mannelijk meervoud -eaux
Un nouveau voisin          -->           Des nouveaux voisins

  • Als het mannelijk enkelvoud eindigt op -al, dan eindigt het mannelijk meervoud op -aux
un musée national         -->           Des musées nationaux

Slide 26 - Slide

Bijzondere vrouwelijke vormen
mannelijk
vrouwelijk
-x (heureux)
-se (heureuse)
-f (sportif)
-ve (sportive)
oud
vieux
vieille
nieuw
nouveau
nouvelle
mooi
beau
belle
goed, lekker
bon
bonne
wit
blanc
blanche
gek
fou
folle
lang
long
longue
dik, groot
gros
grosse

Slide 27 - Slide

Bij vrouweljik enkelvoud krijgt het bijvoeglijk naamwoord een extra...
A
e
B
s
C
es
D
niks

Slide 28 - Quiz

Het bijvoeglijk naamwoord kan 4 vormen hebben
Mannelijk
Vrouwelijk
Enkelvoud
Meervoud
grande
grandes
grand
grands

Slide 29 - Drag question

Mannelijk meervoud krijgt ..
A
e
B
s
C
es
D
niks

Slide 30 - Quiz

sleep de bijvoeglijke naamwoorden naar het juiste vak
mannelijk
vrouwelijk
blanc
blanche
bon
bonne
vieux
vieille
beau
belle

Slide 31 - Drag question

Sleep de bijvoeglijk naamwoorden naar de goede plek
Vrouwelijk enkelvoud
Mannelijk enkelvoud
Vrouwelijk meervoud
Mannelijk meervoud
beau
nouvelle
nouveau
vieilles
bon
bonnes
beaux
belles
bons
bonne

Slide 32 - Drag question

Sleep de bijvoeglijke naamwoorden naar het juiste vakje. 
vieille
belles
bonne
nouveaux
bons
beaux
vieux
nouveau
bon
beau
blanches
longues
belle

Slide 33 - Drag question

Kies de juiste vorm:
Elle a une ___ jupe.
A
joli
B
jolie
C
jolis
D
jolies

Slide 34 - Quiz

Kies de juiste vorm:
La série est ___.
A
intéressant
B
intéressante
C
intéressants
D
intéressantes

Slide 35 - Quiz

Kies de juiste vorm:
C'est une ___ actrice.
A
grand
B
grande
C
grands
D
grandes

Slide 36 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Elle a deux chats (m) ___ .
A
noirs
B
noir
C
noire
D
noires

Slide 37 - Quiz

Kies de juiste vorm:

Elle porte une robe ____
A
rouge
B
rougee
C
rouges
D
roug

Slide 38 - Quiz

De plaats van het bijvoeglijk naamwoord

Un film intéressant.

Normaal staan de bijvoeglijk naamwoorden in het Frans
 achter het zelfstandig naamwoord.

Slide 39 - Slide

Maar deze bijvoeglijk nw staan
vóór het zelfst. nw

Slide 40 - Slide

Maar deze bijvoeglijk nw staan vóór het zelfst. nw
Frans
Nederlands
beau
mooi
bon
goed, lekker
joli
leuk, mooi
grand
groot
long
lang
petit
klein
jeune
jong
vieux
oud
nouveau
nieuw
gros
groot, dik
mauvais
slecht
haut
hoog

Slide 41 - Slide

komt het bijvoeglijk naamwoord voor of achter het zelfstandig naamwoord?
VOOR
ACHTER
italien
mauvais
noir
joli
beau
sportif

Slide 42 - Drag question

komt het bijvoeglijk naamwoord voor of achter het zelfstandig naamwoord?
VOOR
ACHTER
heureux
cher
petit
grand
facile
long

Slide 43 - Drag question

komt het bijvoeglijk naamwoord voor of achter het zelfstandig naamwoord?
VOOR
ACHTER
blanc
adorable
belle
nouveau
active
grands
bonnes

Slide 44 - Drag question

Kies de juiste volgorde:
Léa est une ___.
A
jolie fille
B
fille jolie

Slide 45 - Quiz

Kies de juiste volgorde:
Et Jules est un ___.
A
garçon beau
B
beau garçon

Slide 46 - Quiz

Kies de juiste volgorde:
Je suis une ___.
A
fille française
B
française fille

Slide 47 - Quiz

Kies de juiste volgorde:
Elle porte un ___
A
pantalon noir
B
noir pantalon

Slide 48 - Quiz