Les 1: de persoonsvorm, het gezegde en het onderwerp

1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Agenda
  • Leerdoelen
  • Wat weet je nog?
  • Uitleg persoonsvorm 
  • Aan de slag met 'Hyperventilatie' van Antoon
  • Nabespreking  

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen
Na deze les weet je:
  • Wat een persoonsvorm is
  • Hoe je deze herkent en toepast in de zinnen die je wilt maken
  • Hoe je zinnen kunnen veranderen en aanpassen 

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Zinsontleding
persoonsvorm

Slide 4 - Mind map

5 minuten
Bespreken woordweb
Controle kennis persoonsvorm 

Slide 5 - Slide

7 minuten
Persoonsvorm
  • zoek altijd eerst de persoonsvorm
  • het enige werkwoord dat van vorm kan veranderen
  • de persoonsvorm is nauw verbonden met het onderwerp 
  • het onderwerp deelt maar 1 rol uit 

Slide 6 - Slide

3 minuten
Wat is de persoonsvorm?
De persoonsvorm
Die chick
wil
een relatie.

Slide 7 - Drag question

3 minuten
Opdracht 
  • Maak groepjes van 4
  • Zet de zin in de juiste volgorde 
  • Wat is de pv en het onderwerp 
  • Bespreek of het een goede zin is? 
  • Herschrijf de zinnen
  • 15 minuten 

Slide 8 - Slide

De zinnen worden in stukjes verdeeld en de groepsleden gaan de zinnen in de juiste volgorde leggen. Vervolgens bepalen ze het onderwerp en de pv. Omdat het een rapliedje is ontbreken er woorden of staat de zin soms onvolledig vermeld. De studenten maken nieuwe zinnen van die zinnen die niet-correct lijken. 
Deze worden klassikaal besproken.
Hyperventilatie
Ik snak naar adem als ik haar zie
Hyperventilatie
Die chick wil een relatie
Maar daarvoor heb ik tijd niet
Ik leef in een illusie
En andere dimensie
Is het maar een conversatie
Of is er een conclusie

Slide 9 - Slide

15 minuten
Hyperventilatie 
Hyperventilatie
Ik hyperventileer
Het voelt alsof ik rondvlieg
En morgen doe ik het weer

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Nabespreken opdracht
Antwoorden op bord noteren
Toelichten per groep
Groepsdiscussie over antwoorden
Waarom klopt het wel/niet
Wat is de beste zin? 

Slide 11 - Slide

15 minuten Docent begeleidt dit en zorgt voor helpt om tot klassikale interactie te komen. Studenten kunnen hun eigen inzichten en ideeën bespreken en met elkaar in gesprek over de grammatica van dit liedje. 
Leerdoelen
Wat hebben we geleerd?
  • Hoe herken ik de pv en het onderwerp?
  • Hoe herschrijf ik een zin?
  • Iedereen heeft ander ideeën hoe je een goede zin formuleert. 

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Tot slot 

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Wat is de persoonsvorm van de volgende drie zinnen? Sleep het juiste woord naar het juiste nummertje.
1.

2.

3.
1.
2.
3.
Antoon
schrijft
altijd 
goede teksten.
Jelle
en
Snelle
zijn
de concurentie.
Ga
je
het concert
bezoeken?

Slide 14 - Drag question

This item has no instructions

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Agenda
  • Leerdoelen
  • Wat weet je nog?
  • Uitleg werkwoordelijk gezegde / naamwoordelijk gezegde/ onderwerp
  • Oefening
  • Nabespreking  

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen
Na deze les weet je:
  • Wat een werkwoordelijk gezegde is
  • Wat een naamwoordelijk gezegde is
  • Wat een onderwerp is en hoe je dit herkent

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Hoe herken ik het werkwoordelijk gezegde?

Slide 18 - Open question

Antwoorden door de studenten zelf laten toelichten en bespreken. Docent houdt zich buiten de discussie 
Hoe herken ik het naamwoordelijk gezegde?

Slide 19 - Open question

Antwoorden door de studenten zelf laten toelichten en bespreken. Docent houdt zich buiten de discussie 
      Het werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden die in de zin staan. 
Het geeft altijd aan dat iets of iemand iets doet.

Jan kijkt naar buiten.
Jan heeft naar buiten gekeken.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

          Het naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit één of meer werkwoorden en een (zelfstandig, bijvoeglijk, enz.) naamwoord. 

Het naamwoordelijk gezegde geeft altijd aan dat iets of iemand iets is. 

Eigenschappen (iets zijn) worden gekoppeld d.m.v. een koppelwerkwoord!

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Opdracht
  • Tweetallen
  • Maak bij elke foto een twee zinnen. Een zin met een werkwoordelijk gezegde en een zin met een naamwoordelijk gezegde.
  • Benoem ook het onderwerp in de zin

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Het onderwerp
Het onderwerp voert het gezegde uit.
Het onderwerp doet iets of het onderwerp is iets.

Ik moest lang op het vliegtuig wachten.
Mijn vriendin lacht altijd om niets.
Mijn nieuwe kleren waren top.

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Vervolgopdracht
  • Maak viertallen
  • Bespreek elkaars zinnen 
  • Welke kloppen wel/welke niet?
  • Maak jullie beste zinnen per foto en lever deze op het einde van de les in (werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde en onderwerp)

Slide 26 - Slide

Studenten gaan onderling in gesprek over de zinnen. Kloppen ze? kloppen ze niet?
Wat klopt wel en niet?
Ze gaan samen in overleg om te komen tot de best mogelijke zinnen.

Docent: gaat de groepen langs en coacht daar waar nodig. De studenten moeten zelf op onderzoek uit. 
Leerdoelen
Wat hebben we geleerd?
  • Hoe herken ik de werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde.
  • Hoe herken ik het onderwerp.
  • Samenwerking om tot beste zinconstructie te komen.

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Tot slot

Slide 28 - Slide

This item has no instructions