Bijwoord

Het Bijwoord
Taal Actief 4 - Groep 5 - Thema 7 - Les 4 
1 / 15
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 5

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Het Bijwoord
Taal Actief 4 - Groep 5 - Thema 7 - Les 4 

Slide 1 - Slide

In welke zin staat een
bijvoeglijk naamwoord?
A
Ik zing een lied.
B
Daar vliegt een rode vogel.
C
De vissen zwemmen naast elkaar.
D
Het paard springt over de hindernis.

Slide 2 - Quiz

Slide 3 - Slide

Een 
bijvoeglijk naamwoord
zegt iets over een
zelfstandig naamwoord.

Daar vliegt een rode vogel.

Een
bijwoord
zegt iets over een 
werkwoord.

De vogel vliegt snel.

Slide 4 - Slide

Wat is het bijwoord in deze zin?

De scheidsrechter blaast hard op zijn fluitje.

Slide 5 - Slide

Wat is het bijwoord in deze zin?

De scheidsrechter blaast hard op zijn fluitje.

We stellen dan de vraag: Hoe blaast de scheidsrechter?

Slide 6 - Slide

De auto rijdt langzaam over de drempel.

Slide 7 - Open question

In een museum moet je zachtjes praten.

Slide 8 - Open question

Zij ziet er in haar rode jurk leuk uit.

Slide 9 - Open question

Papa geniet erg van de oude gebouwen.
A
geniet
B
erg
C
oude
D
gebouwen

Slide 10 - Quiz

Met zijn korte broek en zonnebril is hij zomers gekleed.
A
korte
B
broek
C
zonnebril
D
zomers

Slide 11 - Quiz

We gaan heerlijk uitrusten op een klein terrasje.
A
heerlijk
B
uitrusten
C
klein
D
terrasje

Slide 12 - Quiz

Mama neemt voorzichtig een slokje van haar wijn.
A
mama
B
voorzichtig
C
haar
D
wijn

Slide 13 - Quiz

'Smaakt het ijs lekker?' vraagt de dikke ober aan mij.
A
lekker
B
dikke
C
ober
D
mij

Slide 14 - Quiz

Kan je een zin verzinnen met het bijwoord lang?
Begin de zin met Hij of Zij.

Slide 15 - Open question