Période un leçon 1.6

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Les buts du cours 

-Ik kan informatie vinden in korte teksten 

-Ik kan een interview begrijpen over een reis 

-Ik kan de toekomende tijd herkennen 
-Ik weet wat ik moet doen voor l'épreuve 1.1 en 1.2 

Le planning 

-Startslide: Chapitre 1 Phrases clés C et G & Chapitre 3 vocabulaire B&F FN/NF

-Maken Chapitre 3 B les exercices 8, 9, 10 (p.100)  

-Maken Chapitre 3 F les exercices 22, 23, 25 (p.114)  
-Nakijken van alle opdrachten chapitre 1/2/3 

1. Natuurlijk, mijn account is .... voeg je me toe?

2. Ik heb ongeveer 200 volgers.

3. nee, ik volg geen sterren.

4. Mijn beste vriend(in) is ..... (eigen invulling).

5. Ik heb (naam vriend) ...... (eigen invulling) ontmoet .

6. Ik ga series kijken.

7. Ik vind het leuk om naar de bioscoop te gaan.

8. Pourquoi c'est ton meilleur/ta meilleure ami(e)?

9. Tu publies beaucoup de photos?

10. Qu'est-ce que tu vas faire demain?

11. Quelle est ta série préférée?

12. Qu'est-ce que tu aimes faire?

1. Bien sûr, mon compte c'est .... Tu m'ajoutes?

2. J'ai environ 200 followers.

3. Non, je ne suis pas les stars.

4. Mon meilleur ami/ma meilleure amie, c'est .....

5. J'ai rencontré ..... (naam) au/à l'/à la/aux

6. Je vais regarder des séries.

7. J'aime aller au cinéma

8. Waarom is het je beste vriend(in)?

9. Post je veel foto's?

10. Wat ga je morgen doen?

11. Wat is je lievelingsserie?

12. Wat vind je leuk om te doen?

Zien wij hier regio's of departementen?

1. Regio's
2. Departementen

Zien wij hier regio's of departementen?

1. Regio's
2. Departementen

Waar zou je de Franse regio's mee kunnen vergelijken in Nederland?

1. Gemeenten
2. provincies
3. Waterschappen
4. Rijkswaterstaat

Wat is een departement?

1. een provincie
2. een regio
3. een district
4. een wijk

Hoeveel departementen telt Frankrijk (vaste land)?

1. 96
2. 97
3. 98
4. 99

Ga aan de slag met Chapitre 3 B
les exercices 8, 9, 10 (p.100)

Fini? 
Nakijken en/of Chapitre 3 F 
les exercices  22, 23, 25 (p.114)  

Wat is de futur (simple)?

1. tegenwoordige tijd
2. voltooide tijd
3. toekomende tijd
4. verleden tijd

De futur simple vertaal ik met:

1. zal/zullen
2. zou/zouden

hoe maak je de futur simple?

1. stam + uitgangen -ais - ais etc.
2. infinitif + uitgangen -ais -ais etc
3. stam + uitgangen -ai -as etc.
4. infinitif + uitgangen -ai -as etc.

Futur simple

1. Tu vas visiter Paris
2. Tu vas aller Paris
3. Tu visitera Paris
4. Tu visiteras Paris

Wat zijn de uitgangen van de futur simple?

1. ais / ais / ait / ions / iez / aient
2. ai/as/a/ons/ez/ont

tu - regarder futur simple

1. tu regarderas
2. tu regardera
3. tu regardas
4. tu regardaser

Zij zullen zingen futur simple

1. elles chantont
2. elles chanteront
3. elles vont chanter
4. elles ont chanté

Futur (simple)
hij zal werken = ...

1. il travaillera
2. il travailla
3. il travaille
4. il travaillait

Questions??

Stel je vragen over l'épreuve 1.1 en/of 1.2 

Aan de slag met Chapitre 3 F
les exercices 22, 23, 25 (p.114)  

Fini ga l'épreuve 1.1 en/of 1.2 

Les buts du cours 

-Ik kan informatie vinden in korte teksten

-Ik kan een interview begrijpen over een reis

-Ik kan de toekomende tijd herkennen

-Ik weet wat ik moet doen voor l'épreuve 1.1 en 1.2 

1. Wat ga jij precies doen om goed voorbereid te zijn op épreuve 1.1: présenter un/une ami(e)?

2. Wat ga jij precies doen om goed voorbereid te zijn op épreuve 1.2: lire?

3. Wat is slow tourisme? (tekst B van chapitre 3)

4. Wat voor bijnaam hebben de pannenkoeken in Maghreb? (tekst F van chapitre 3)

5. Wat zien we steeds meer terug tijdens festivals? (tekst F van chapitre 3)

Les devoirs 

Voorbereiden l'épreuve 1.1 en 1.2 
Afmaken van opdrachten