What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
voorbereiding toets woordsoortbenoeming
voorbereiding toets woordsoortbenoeming
1 / 53
next
Slide 1:
Slide
This lesson contains
53 slides
, with
interactive quizzes
and
text slide
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
voorbereiding toets woordsoortbenoeming
Slide 1 - Slide
Trappen van vergelijking
kleinst =
A
stellende trap
B
vergrotende trap
C
overtreffende trap
Slide 2 - Quiz
Wat is het verschil tussen een persoonlijk en een bezittelijk voornaamwoord?
Slide 3 - Open question
Bij welke trap hoor het woordje 'beste'? Als in: hij is het beste in voetbal.
A
Stellende trap
B
Vergrotende trap
C
Overtreffende trap
Slide 4 - Quiz
Bij welke trap hoort het woordje 'minder'? Als in: hij heeft nog minder geld.
A
Stellende trap
B
Vergrotende trap
C
Overtreffende trap
Slide 5 - Quiz
Wat is de stellende trap van 'minder'?
A
Minst
B
Minderst
C
Weinig
D
Weinigst
Slide 6 - Quiz
Wat is geen verwijswoord?
A
de
B
deze
C
het
D
dat
Slide 7 - Quiz
Wat zijn verwijswoorden?
A
Maar, omdat, hierom
B
Hij, zij, die
C
Zijn, worden, hebben
D
De, het, een
Slide 8 - Quiz
Meestal zet je in de vergrotende trap -er achter het woord en in de overtreffende trap -st achter het woord.
A
waar
B
niet waar
Slide 9 - Quiz
Het bezittelijk voornaamwoord 'mijn' verwijst naar 'ik'. Waar verwijst het bezittelijk voornaamwoord 'zijn' naar?
Slide 10 - Open question
Weet je nog wat persoonlijke voornaamwoorden zijn? Zoek het persoonlijk voornaamwoord.
A
zijn
B
ik
C
haar
D
mijn
Slide 11 - Quiz
Zij kamt haar haar voor de spiegel.
Het persoonlijk voornaamwoord is... /
De persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
Zij, haar
C
Zij, haar, haar
D
haar
Slide 12 - Quiz
Ik heb ze van Marie geleend.
Het persoonlijk voornaamwoord is / de persoonlijke voornaamwoorden zijn ...
A
ik
B
ze
C
Marie
D
ik / ze
Slide 13 - Quiz
Maak de vergrotende en overtreffende trap van:
zielig.
Slide 14 - Open question
Wat is het
bezittelijk voornaamwoord
in de zin?
Zij keek uit naar zijn komst.
Slide 15 - Open question
Wat is de vergrotende trap van:
graag
A
liever
B
grager
Slide 16 - Quiz
Maak de vergrotende en overtreffende trap van:
vies.
Slide 17 - Open question
Wat is een bezittelijk voornaamwoord?
A
Mijn, jouw, haar, uw, ons, jullie etc.
B
Ik, jij, hij, zij, wij, jullie etc.
C
Wijst iets aan: deze, die, dit en dat
D
Plakt twee zinnen aan elkaar
Slide 18 - Quiz
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan dat iets van iemand is. Welke van deze woorden is een bezittelijk voornaamwoord?
A
mij
B
mijn
Slide 19 - Quiz
Wat zijn bezittelijk voornaamwoorden?
Slide 20 - Open question
Wat is de vergrotende trap van bang
A
banger
B
bangst
Slide 21 - Quiz
Wat zijn verwijswoorden ?
A
de
B
deze
C
zij
D
dat
Slide 22 - Quiz
Een persoonlijk voornaamwoord
A
Kun je vervangen door een naam
B
kun je vervangen door een naam met -s
C
geeft het bezit aan
D
eindigt vaak met een W
Slide 23 - Quiz
Wat is de overtreffende trap van schoon?
Slide 24 - Open question
Noteer de vergrotende en overtreffende trap van warm
Slide 25 - Open question
Kies het bezittelijk voornaamwoord:
A
jullie
B
schuur
Slide 26 - Quiz
Je gebruikt verwijswoorden om...
A
... het moeilijker te maken voor de lezer.
B
... de tekst korter te maken.
C
... meer afwisseling in de tekst te krijgen.
Slide 27 - Quiz
Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
A
duidt een persoon, dier of ding aan.
B
geeft aan van wie iets is.
Slide 28 - Quiz
Wat doet een verwijswoord
A
een verwijswoord verwijst je naar de volgende tekst
B
een verwijswoord verwijst naar iets dat eerder in de tekst genoemd is
Slide 29 - Quiz
Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
A
dit/dat
B
deze/die
C
die/dit
D
dat/deze
Slide 30 - Quiz
3. Welke trap is 'kleinst'?
A
Stellende trap
B
Vergrotende trap
C
Overtreffende trap
Slide 31 - Quiz
Zij heeft aan hem verkering gevraagd.
Het persoonlijk voornaamwoord is /
de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
Zij, aan
C
hem
D
zij, hem
Slide 32 - Quiz
Eerlijk gezegd vind ik zoete drop lekkerder ... zoute.
Let op: is 'lekkerder' een stellende trap of een vergrotende trap?
A
dan
B
als
Slide 33 - Quiz
Noteer de vergrotende trap en de overtreffende trap
lekker
Slide 34 - Open question
Verwijswoorden...
A
geven een verband aan in de tekst.
B
geven een eigenschap aan.
C
geven aan dat iets van iemand is.
D
verwijzen naar iets in de tekst.
Slide 35 - Quiz
Een verwijswoord staat dus ....
A
aan het begin van de zelfde zin
B
direct voor het woord
C
na het woord
D
pas in de volgende zin
Slide 36 - Quiz
Wat is het persoonlijke voornaamwoord?
Zij geeft de kaarten aan ons.
A
zij
B
kaarten
C
ons
D
de
Slide 37 - Quiz
Geef de vergrotend en overtreffende
trap van het woord MOOI
Slide 38 - Open question
=
A
stellende trap
B
vergrotende trap
C
overtreffende trap
Slide 39 - Quiz
=
A
stellende trap
B
vergrotende trap
C
overtreffende trap
Slide 40 - Quiz
=
A
stellende trap
B
vergrotende trap
C
overtreffende trap
Slide 41 - Quiz
Wat is de overtreffende trap van leeg?
A
Leger
B
Leegst
C
Leechst
D
Lecher
Slide 42 - Quiz
duurste =
A
stellende trap
B
vergrotende trap
C
overtreffende trap
Slide 43 - Quiz
Wat zijn verwijswoorden?
A
Een woord dat een schuldige aanwijst
B
Een groepje woorden.
C
Een woord dat verwijst naar een ander woord of stukje tekst.
D
Een woord dat gebruikt wordt om de tekst beter leesbaar te maken.
Slide 44 - Quiz
‘Uw’ is een persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord.
A
persoonlijk
B
bezittelijk
Slide 45 - Quiz
Ik weet hoe ik de vergrotende en overtreffende trap moet schrijven.
A
ja
B
nee
Slide 46 - Quiz
Wat is het bijvoeglijk naamwoord van: tof?
Slide 47 - Open question
Als bijvoeglijk naamwoord:
branden
Slide 48 - Open question
Als bijvoeglijk naamwoord:
koken
Slide 49 - Open question
Als bijvoeglijk naamwoord:
kapot
Slide 50 - Open question
Als bijvoeglijk naamwoord:
moeilijk
Slide 51 - Open question
Als bijvoeglijk naamwoord:
verkleden
Slide 52 - Open question
Trappen van vergelijking
weinig=
A
stellende trap
B
overtreffende trap
C
vergrotende trap
Slide 53 - Quiz
More lessons like this
Oefenen les 53, 29 en 37
April 2023
- Lesson with
49 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
Oefenen les 53, 29 en 37
April 2023
- Lesson with
43 slides
voorbereiding toets spelling woordsoortbenoeming
February 2024
- Lesson with
49 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 2
Par. 5.8 + herhaling basis en kader
June 2024
- Lesson with
32 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b, k
Leerjaar 1
Herhalingsles grammatica
December 2022
- Lesson with
16 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 2
1A 28 maart 2023
March 2023
- Lesson with
24 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
Bijzondere trappen van vergelijking
June 2020
- Lesson with
16 slides
by
Numo
Nederlands
Middelbare school
vmbo, mavo
Leerjaar 1
Numo
3H De vergrotende trap
May 2023
- Lesson with
21 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 3