2HVd les 6 woordsoorten lw/zn/bn/vz

Welkom 2HVd
Taalvoutje

Zie jij de fout hiernaast?
Hoe zou jij die corrigeren?
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Welkom 2HVd
Taalvoutje

Zie jij de fout hiernaast?
Hoe zou jij die corrigeren?

Slide 1 - Slide

tot welke woordsoort behoort licht met ch?
planning van deze les
  • zelfstandig lezen (10 min)
  • nakijken en vragen HZ + BZ (10 min)
  • uitleg lw, bn, zn en vz (10 min)
  • aan de slag (20 min)

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

lesdoel

  • je hebt geoefend met de verschillende zinsdelen
  • je weet het verschil tussen een hoofdzin en een bijzin
  • je weet (weer) wat een lw, bn, zn en vz zijn


Slide 3 - Slide

This item has no instructions

lesdoel

  • je hebt geoefend met de verschillende zinsdelen
  • je hebt geoefend met lw, bn, zn en vz in een zin


Slide 4 - Slide

This item has no instructions

lezen
Pak je boek, sla open en kruip in de wereld van jouw leesboek.

Tot zo!
timer
10:00

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Toen wij 25 jaar getrouwd waren, gaven wij een receptie.
wat is de zinstructuur?
A
HZ+HZ
B
HZ+BZ
C
BZ+HZ
D
BZ+BZ

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het verschil tussen
een HZ + BZ?

Slide 7 - Open question

This item has no instructions

Ontleed in zinsdelen:
Toen gaven wij een receptie.
ontleden in zinsdelen
A
HZ+HZ
B
HZ+BZ
C
BZ+HZ
D
BZ+BZ

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Toen gaven wij een receptie.
ontleed deze zin in zinsdelen

Slide 9 - Open question

This item has no instructions

Opdracht 26
1. Vraag / kunt - samengestelde zin

2. kunnen - enkelvoudige zin
3. is / kunnen - samengestelde zin
4. is / kun - samengestelde zin
5. vroeg / ben - samengestelde zin
6. zijn - enkelvoudige zin
7. adviseert / schrijft - samengestelde zin
8. is - enkelvoudige zin
9. gaan / vinden - samengestelde zin
10. blijft - enkelvoudige zin 

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 27
1.  Pv = merkte / veranderen = samengestelde zin
2. pv = ruimt op = enkelvoudige zin
3. pv = had / besloot = samengestelde zin
4. pv = liet / schrikten af = samengestelde zni
5. pv = laat / heeft = samengestelde zin



Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 28
1.  HZ + HZ
2. BZ + HZ
3. HZ + HZ
4. BZ + HZ
5. BZ + HZ
6. BZ + HZ
7. HZ + BZ
8. HZ + BZ
9. HZ + HZ
10. BZ + HZ




Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 29
1.HZ + HZ
2. BZ + HZ
3. HZ + BZ
4. HZ + BZ
5. HZ + BZ
6. HZ + BZ
7. HZ + HZ
8. HZ + BZ
9. HZ + BZ
10. HZ + BZ





Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 30
1.  Rens wil zijn vriendin meenemen naar de bioscoop, omdat ze een jaar bij elkaar zijn.
2. Zij doet of ze de baas is.
3. De jongen liep de trap op en ging zijn kamer in.
4. Nadat ik de opleiding had afgerond, vond ik werk.
5. Wij verwachten binnenkort antwoord, maar u kunt ook zelf actie ondernemen.




Slide 14 - Slide

This item has no instructions

zijn er vragen?

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

wat weet jij van het lidwoord?

Slide 16 - Mind map

This item has no instructions

wat is een lidwoord?
  • Het lidwoord is een onderdeel van taalkundig ontleden (woordsoortbenoeming), de Latijnse naam is artikel en de afkorting is LW.
  • Lidwoorden staan vóór het zelfstandig naamwoord. Er zijn drie lidwoorden:
    (bepaalde)    de        +        het ('t)                     
    (onbepaald) een ('n)








Slide 17 - Slide

Voorbeelden
de kast
het kastje
een kast

Voorbeeld lw
de kast







Slide 18 - Slide

Voorbeelden
de kast
het kastje
een kast

wat weet jij van het zelfstandig naamwoord?

Slide 19 - Mind map

This item has no instructions

wat is een zelfstandig naamwoord?
  • De afkorting van het zelfstandig naamwoord is ZNW of soms ZN en de Latijnse naam is substantief.
  • Zelfstandige naamwoorden zijn woorden waar je een lidwoord voor kunt zetten. Je gebruikt ze voor: dieren, mensen, dingen, aardrijkskundige namen (plaatsen, rivieren etc.) en voor (eigen)namen, ook al kun je daar soms geen lidwoord voor zetten.



Slide 20 - Slide

This item has no instructions

kenmerken van een zelfstandig naamwoord?
  • je kan er een lidwoord voorzetten
  • je kunt er een meervoud/enkelvoud van maken
  • je kunt het verkleinen (-tje of -je)

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

kenmerken van een zelfstandig naamwoord?
Let op: Namen zijn ook zelfstandige naamwoorden, aardrijkskundige namen, eigennamen maar dus ook namen van bijvoorbeeld bedrijven. Ook gevoelens en abstracte zaken zijn zelfstandige naamwoorden. Voorbeelden:
Waal                          Texel
Groningen              Jim
Hema                         vrede/verdriet

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld zn
de kast







Slide 23 - Slide

Voorbeelden
de kast
het kastje
een kast

Benoem lw + zn in onderstaande zin:
Toen wij 25 jaar getrouwd waren, gaven wij een receptie.

Slide 24 - Open question

This item has no instructions

wat weet jij van het bijvoeglijk naamwoord?

Slide 25 - Mind map

This item has no instructions

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
  • Het bijvoeglijk naamwoord is een onderdeel van taalkundig ontleden (woordsoortbenoeming) en heeft de afkorting BNW en soms BN. De Latijnse naam voor het bijvoeglijk naamwoord is adjectief.
  • Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Het bijvoeglijk naamwoord geeft een eigenschap of kenmerk van het zelfstandig naamwoord aan. Bijvoeglijk naamwoorden staan vaak vóór een zelfstandig naamwoord.





Slide 26 - Slide

een moeilijke opdracht
de lieve kinderen
de zilveren kandelaars
de nagekeken opdracht
Voorbeeld bn
de mooie kast







Slide 27 - Slide

Voorbeelden
de kast
het kastje
een kast

wat weet jij van het voorzetsel?

Slide 28 - Mind map

This item has no instructions

Wat is een voorzetsel?
  • Het voorzetsel is een onderdeel van het taalkundig ontleden. Het voorzetsel wordt ook prepositie genoemd en als afkorting wordt vaak VZ gebruikt.
  • Het voorzetsel is meestal eenvoudig te herkennen, de meeste voorzetsels zijn namelijk op de puntjes in te vullen:
    ... de kast/de kooi: op, achter, naast, in, onder de kast/kooi
    ... het schoolfeest/vergadering: tijdens, na, voor het schoolfeest/vergadering

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld vz
Op de mooie kast







Slide 30 - Slide

Voorbeelden
de kast
het kastje
een kast

Wat is een voorzetsel?
Let op I: Vaste voorzetsels
Soms is het niet duidelijk welk voorzetsel je moet gebruiken, in sommige zinnen hoort een voorzetsel bij een werkwoord. Meer uitleg wanneer voorzetselvoorwerp behandeld wordt.
Voorbeelden van vaste voorzetsels bij werkwoorden.
  • trouwen met
  • zich verbazen over
  • verliefd zijn op


Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Wat is een voorzetsel?
Let op II: Scheidbare werkwoorden
Soms heb je niet te maken met een voorzetsel maar met een scheidbaar werkwoord (splitsbaar werkwoord), dan bestaat het werkwoord uit twee delen:
  • Ik kijk het werk na.
    kijk...na, nakijken. >> na is in deze zin geen voorzetsel
  • Ik sta altijd om 6 uur op.
    sta...op, opstaan >> op is in deze zin geen voorzetsel


Slide 32 - Slide

This item has no instructions

aan de slag
Ga naar Cambiumned en kijk wat je daar wilt oefenen.
Zinsdelen of liever woordsoort benoemen?

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

bedankt, tot de volgende keer!

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Slide 35 - Video

This item has no instructions