Toets H1: lezen, woorden, spelling

Zoek de zevende dwerg

  • Ga rustig zitten
  • Ssst, niks voorzeggen
  • Begin enthousiast te zwaaien als je de zevende dwerg gevonden hebt.
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Zoek de zevende dwerg

  • Ga rustig zitten
  • Ssst, niks voorzeggen
  • Begin enthousiast te zwaaien als je de zevende dwerg gevonden hebt.

Slide 1 - Slide

Vandaag
  • Planning tot de volgende toets doornemen
  • Theorie woordenschat uit NN
  • Aan de slag met oefeningen uit het boek

Slide 2 - Slide


  •  lezen & woordenschat)

  • Deze week: woordenschat 


Slide 3 - Slide

woordenschat 
Beeldspraak: vergelijking (hfd 1), metafoor en personificatie (hfd 2) 
- Bij beeldspraak gebruik je woorden in een
   figuurlijke betekenis.

- Goede beeldspraak kan een tekst mooier,
   duidelijker en krachtiger maken.

Slide 4 - Slide

1. Vergelijking
In een vergelijking zet je twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken: het object en het beeld.

De verkoop van deze mobieltjes (o) loopt als een trein (b).

Tussen object en beeld is een overeenkomst. Wat is hier de overeenkomst?

Slide 5 - Slide

1. Vergelijking
Let op verbindingswoorden; als, zo...als, lijkt wel, is net, een...van een...

Nog meer voorbeelden: 
Hij ging er als een haas vandoor.
Zij heeft een hart van goud.
Haar gezicht werd zo rood als een kreeft.

Slide 6 - Slide

Je kamer ziet eruit ALS
een zwijnenstal.

Slide 7 - Slide

2. Metafoor
Het object wordt weggelaten en helemaal vervangen door het beeld. Je moet zelf de betekenis achter het beeld (= object) vaststellen!

Niemand wil vrienden zijn met zo'n heks (= onaardig meisje)
Een vruchtbare vergadering (= een vergadering met resultaat)
Zij is een spin in het web (= zij heeft veel contacten)

Slide 8 - Slide

Wat een zwijnenstal
Wat een zwijnenstal.

Slide 9 - Slide

2. Metafoor
Werkwoorden kunnen ook een metafoor zijn:
Ik vlieg (b) altijd door de boeken van Roald Dahl heen. (= snel lezen)

Spreekwoorden en uitdrukkingen zijn vaak metaforen:
Appels met peren vergelijken. (= onmogelijke overeenkomst)
Kleine potjes hebben grote oren. (= kinderen horen alles)

Slide 10 - Slide

3. Personificatie

Met een personificatie stel je een levenloos ding voor als een persoon.

 

De zon streelde onze wangen

Het gevaar loerde op elke hoek van de straat
Schreeuwende kleuren
Het schip danste op de golven

Slide 11 - Slide

Vragen?

Slide 12 - Slide

Moet je die reus eens zien!
A
Personificatie
B
geen van drieën
C
Metafoor
D
Vergelijking

Slide 13 - Quiz

Het bedrijf omarmde de nieuwe medewerkers.
A
Personificatie
B
geen van drieën
C
Metafoor
D
Vergelijking

Slide 14 - Quiz

Mijn zusje gedraagt zich als een prinses.
A
Personificatie
B
geen van drieën
C
Metafoor
D
Vergelijking

Slide 15 - Quiz

Pieter is als een sluwe vos te werk gegaan.
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor
D
geen van drieën

Slide 16 - Quiz

Zo'n etterbak moet streng gestraft worden.
A
Personificatie
B
Metafoor
C
Vergelijking
D
geen van drieën

Slide 17 - Quiz

Annie kwam aanrijden in haar koekblik.
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor
D
geen van drieën

Slide 18 - Quiz

Huiswerk

Slide 19 - Slide

Aan de slag
Nu maken:
Opdracht 4 t/m 7 (blz 26 en 27)

Klaar? 
Nakijken met antwoordenboek

Niet klaar?
Huiswerk volgende les
Zelfstandig of samen

Slide 20 - Slide

Yes, daar gaan we weer!

  • Doe je telefoon in de telefoontas
  • Ga rustig zitten 
  • Pak je spullen
Hmmm, welke werkwoordsvormen zijn dit?

Slide 21 - Slide

Vandaag
  • Aankomende toets bespreken

  • Huiswerk doornemen

  • Beeldspraak oefenen

Slide 22 - Slide

Hoe ziet de toets er straks uit?
  • Lezen: tekst met vragen over hoofdgedachte, onderwerp, kernzinnen, inhoudsvragen.
  • Woordenschat: betekenis en synoniemen
    van woorden (HFD2: metafoor, personificatie en 
    vergelijking HFD 3: vaste voorzetsel)

Slide 23 - Slide

Personificatie, metafoor of vergelijking?

  1. Mijn fietslamp weigerde dienst
  2. De nieuwe apps gaan als warme broodjes over de toonbank
  3. De engel van hiernaast
 

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

In welke zin zijn de leestekens en hoofdletters correct geplaatst, in zin A of zin B?
A. Zaterdag gaat Milena naar Amsterdam, ze gaat daar logeren bij een vriendin.

B. Zaterdag gaat Milena naar Amsterdam, waar ze gaat winkelen met haar moeder 

Slide 26 - Slide

In welke zin zijn de leestekens en hoofdletters correct geplaatst, in zin A of zin B?
A. Zaterdag gaat Milena naar Amsterdam, ze gaat daar logeren bij een vriendin. > komma moet een punt zijn. 

B. Zaterdag gaat Milena naar Amsterdam, waar ze gaat winkelen met haar moeder 

Slide 27 - Slide

Leestekens
;



Slide 28 - Slide

Kommagebruik

Spaar de moordenaar, niet doden!

Spaar de moordenaar niet, doden!

Slide 29 - Slide

Gebruik van een punt (.)
Na een zelfstandige, mededelende zin komt een punt (.):

voorbeeld: 
We hebben een fijne vakantie gehad. 

Slide 30 - Slide

Gebruik komma (,)
Wanneer je twee zinnen samenvoegt tot een nieuwe zin, gebruik je een komma: 
- tussen twee persoonsvormen: Als jij niet belt, bel ik zelf wel even
- voor voegwoorden als maar, omdat, zodat, doordat, nadat enz. 
(let op: er komt geen komma bij en en of): 
Ik kan niet naar het feest, omdat ik dan op vakantie ben.
- als je de delen van de zin niet los uit kunt spreken: 
We hebben een fijne vakantie gehad, die bovendien lekker lang duurde. 

Slide 31 - Slide

Gebruik puntkomma (;)
Als twee zinnen sterk met elkaar samenhangen kun je een puntkomma gebruiken (maar een punt mag ook). 

voorbeeld: 
Onze nieuwe computers zijn sneller dan de oude; ze zijn bovendien goedkoper.

Slide 32 - Slide

Gebruik dubbele punt (:)
Als twee zelfstandige zinnen met elkaar samenhangen, vormt de tweede zin soms een toelichting bij de eerste zin. In dat geval verbind je de twee zinnen met een dubbele punt. 

voorbeeld: 
Ik ben er niet aan toegekomen: de gasten waren te laat weg.
Je kunt zo'n dubbele punt vervangen door een komma + want

Slide 33 - Slide

Pak je leesboek
Tas van tafel en 
begin met lezen




Geen leesboek of al uit?
Ga vast woordjes leren!
timer
20:00

Slide 34 - Slide

Lezen
  • Onderwerp

  • Hoofdgedachte

  • Kernzin

  • Inhoudsvragen

Slide 35 - Slide

Woordenschat
  • Betekenis van woorden

  • Synoniemen van woorden

  • Beeldspraak: metafoor, personificatie, vergelijking 

Slide 36 - Slide

Extra oefenen en leren?
Cambiumned

Digitale materiaal van Nieuw Nederlands

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide