b5, hoofd- en bijzaken deel 2

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Nederlands 

Hoofdzaken en bijzaken

taalblokken, bouwsteen 5, inleiding

Terugblik

tekstsoorten en tekstdoelen

leesstrategieën 

onderwerp en hoofdgedachte

tekstverbanden en signaalwoorden

feiten en meningen

Feit = het is zo

Je kan controleren of het waar/niet waar is

objectief

Mening = wat iemand vindt

je kunt er mee eens/oneens zijn

subjectief

Het is koud

1. Subjectief
2. Objectief

Hij gaat 3x per dag naar het toilet.

1. Subjectief
2. Objectief

Mevrouw geeft aan haar kinderen vaker te willen zien

1. Subjectief
2. Objectief

1. Het bevat zoetstoffen
2. Dat vind ik lekker

1. beide subjectief
2. beide objectief
3. 1 subjectief 2 objectief
4. 1 objectief 2 subjectief

Wanneer is iets een hoofdzaak?

1. Als je de tekst ook kunt begrijpen zonder deze informatie.
2. Als je de informatie nodig hebt om de tekst te begrijpen.
3. Als je de tekst alleen interessant vindt door deze informatie.

Het is koud

1. Subjectief
2. Objectief

Hij gaat 3x per dag naar het toilet.

1. Subjectief
2. Objectief

Mevrouw geeft aan haar kinderen vaker te willen zien

1. Subjectief
2. Objectief

1. Het bevat zoetstoffen
2. Dat vind ik lekker

1. beide subjectief
2. beide objectief
3. 1 subjectief 2 objectief
4. 1 objectief 2 subjectief

Wanneer is iets een hoofdzaak?

1. Als je de tekst ook kunt begrijpen zonder deze informatie.
2. Als je de informatie nodig hebt om de tekst te begrijpen.
3. Als je de tekst alleen interessant vindt door deze informatie.

Hoofdzaak

Bijzaak

Hij vertelt ook welke kleur trui iemand aan heeft.

De app herkent producten uit de supermarkt.

Daarop kan je telefoon vrij secuur vertellen wat je voor je neus hebt.

De blinden laten zien lukt wel heel aardig.

Wat is de functie van de bijzaken in deze tekst? Er zijn twee antwoorden goed.

1. Ze geven argumenten bij een stelling.
2. Ze geven extra informatie over het onderwerp.
3. Het zijn voorbeelden.
4. Het zijn grapjes om de tekst leuker te maken.

HOOFDZAAK

BIJZAAK

1. We kiezen er steeds vaker voor om onze boodschappen niet zelf te sjouwen, maar het gewoon thuis te laten bezorgen.

2. Maaltijdboxen zien hun aantal klanten groeien.

3. In totaal heeft 1 op de 10 Nederlanders weleens gebruik gemaakt van één van de maaltijdboxen.

HOOFDZAAK

BIJZAAK

6. Maar betekent dit het einde van de fysieke winkel? Dat niet.

4. Ook online je dagelijkse boodschappen bestellen zit in de lift.

5. Nederland staat Europees gezien zelfs op plek één met online boodschappen doen.

feiten en meningen

Feit = het is zo

Je kan controleren of het waar/niet waar is

objectief

Mening = wat iemand vindt

je kunt er mee eens/oneens zijn

subjectief

Het is koud

1. Subjectief
2. Objectief

Hij gaat 3x per dag naar het toilet.

1. Subjectief
2. Objectief

Mevrouw geeft aan haar kinderen vaker te willen zien

1. Subjectief
2. Objectief

1. Het bevat zoetstoffen
2. Dat vind ik lekker

1. beide subjectief
2. beide objectief
3. 1 subjectief 2 objectief
4. 1 objectief 2 subjectief

Wanneer is iets een hoofdzaak?

1. Als je de tekst ook kunt begrijpen zonder deze informatie.
2. Als je de informatie nodig hebt om de tekst te begrijpen.
3. Als je de tekst alleen interessant vindt door deze informatie.

Hoofdzaak

Bijzaak

Hij vertelt ook welke kleur trui iemand aan heeft.

De app herkent producten uit de supermarkt.

Daarop kan je telefoon vrij secuur vertellen wat je voor je neus hebt.

De blinden laten zien lukt wel heel aardig.

Wat is de functie van de bijzaken in deze tekst? Er zijn twee antwoorden goed.

1. Ze geven argumenten bij een stelling.
2. Ze geven extra informatie over het onderwerp.
3. Het zijn voorbeelden.
4. Het zijn grapjes om de tekst leuker te maken.

HOOFDZAAK

BIJZAAK

1. We kiezen er steeds vaker voor om onze boodschappen niet zelf te sjouwen, maar het gewoon thuis te laten bezorgen.

2. Maaltijdboxen zien hun aantal klanten groeien.

3. In totaal heeft 1 op de 10 Nederlanders weleens gebruik gemaakt van één van de maaltijdboxen.

HOOFDZAAK

BIJZAAK

6. Maar betekent dit het einde van de fysieke winkel? Dat niet.

4. Ook online je dagelijkse boodschappen bestellen zit in de lift.

5. Nederland staat Europees gezien zelfs op plek één met online boodschappen doen.

Boodschappen bestellen en zelf naar de winkel gaan, leeft in Nederland nog prima naast elkaar.
Wat kun je zeggen over deze zin?

1. Het is een hoofdzaak omdat het de laatste zin is van het filmpje.
2. Het is een bijzaak omdat het herhaalt wat al gezegd is.
3. Het is een bijzaak omdat het een voorbeeld is.
4. Het is een hoofdzaak omdat de zin een conclusie van het filmpje geeft.

Bijzaken zijn minder belangrijke zaken, deze kun je eventueel weglaten uit een tekst.

1. Waar
2. Niet waar

feiten en meningen

Feit = het is zo

Je kan controleren of het waar/niet waar is

objectief

Mening = wat iemand vindt

je kunt er mee eens/oneens zijn

subjectief

Het is koud

1. Subjectief
2. Objectief

Hij gaat 3x per dag naar het toilet.

1. Subjectief
2. Objectief

Mevrouw geeft aan haar kinderen vaker te willen zien

1. Subjectief
2. Objectief

1. Het bevat zoetstoffen
2. Dat vind ik lekker

1. beide subjectief
2. beide objectief
3. 1 subjectief 2 objectief
4. 1 objectief 2 subjectief

huiswerk voor 2 december

Taalblokken bouwsteen 5

eerst voorbeeld en theorie

daarna lezen en luisteren, bolletjes 1 t/m 8.