V3 - 16/11/2018

Friday 16 November
- Read
- Correct homework
- Grammar: betrekkelijke voornaamwoorden
- Let's practise
- Quizlet
1 / 12
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 12 slides, with text slides.

Items in this lesson

Friday 16 November
- Read
- Correct homework
- Grammar: betrekkelijke voornaamwoorden
- Let's practise
- Quizlet

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Homework
- Study the words of lesson  1 + 2 (p. 34-35 TB)

- Finish exercises 12, 13, 14, 15, 17 & 18 (p. 30-32 WB)

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Betrekkelijke voornaamwoorden (p. 35-36 TB)

Slide 5 - Slide

WHO
Gebruik je bij personen:

Aren't you the girl who sits next to Suzy? 

Slide 6 - Slide

WHICH
Gebruik je bij dieren, dingen of plaatsen:

I live in Canterbury, which is in south of London. 

Slide 7 - Slide

THAT
That kun je gebruiken i.p.v. who/which, maar alleen als het onderdeel van het onderwerp is. 

The man who visited my birthday is my father.

The man that visited my birthday is my father. 

These boys, who are learning about maths, are students.

Slide 8 - Slide

WHOM/WHICH
Na een voorzetsel:

Find someone with whom you feel comfortable.
Is this the key with which he opened the door?

Slide 9 - Slide

WHOSE
Bij betekenis 'van wie',  'waarvan' of 'wiens/wier':

Jane, whose mother is Irish, has red hair. 

Slide 10 - Slide

Let's practise


Do exercises 1-6.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide