4H - Kapitel 2: Einstufung Wechselpräpositionen

Wechselpräpositionen
1 / 28
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wechselpräpositionen

Slide 1 - Slide

HERHALING
Welke voorzetsels krijgen ook al weer een 3e en/of een 4e naamval?

Slide 2 - Slide

9 keuzevoorzetsels!
an - auf - hinter - neben - in 
unter - über - vor - 
zwischen

Slide 3 - Slide

Deze voorzetsels krijgen een 3e naamval als er spraken is van RUST, PLAATS of TIJD

Je kunt een vraag stellen met:

Slide 4 - Slide

WO? of WANN?
Dit betekent: waar of wanneer

Slide 5 - Slide

 De 9 voorzetsels krijgen een 4e
naamval, als er sprake is van een BEWEGING NAAR EEN DOEL

Je kunt een vraag stellen met:

Slide 6 - Slide

WOHIN?
Dit betekent: waarheen

Slide 7 - Slide

Is er in deze zin sprake van RUST, PLAATS, TIJD? Of BEWEGING NAAR EEN DOEL?

Ich sitze auf dem Stuhl.
A
RUST, PLAATS, TIJD
B
BEWEGING NAAR DOEL

Slide 8 - Quiz

Is er in deze zin sprake van RUST, PLAATS, TIJD? Of BEWEGING NAAR EEN DOEL?

Ich setze mich auf den Stuhl.
A
RUST, PLAATS, TIJD
B
BEWEGING NAAR DOEL

Slide 9 - Quiz

Is er in deze zin sprake van RUST, PLAATS, TIJD? Of BEWEGING NAAR EEN DOEL?

Ich hänge das Poster an die Wand.
A
RUST, PLAATS, TIJD
B
BEWEGING NAAR DOEL

Slide 10 - Quiz

Is er in deze zin sprake van RUST, PLAATS, TIJD? Of BEWEGING NAAR EEN DOEL?

Das Gemälde hängt über sein Bett.
A
RUST, PLAATS, TIJD
B
BEWEGING NAAR DOEL

Slide 11 - Quiz

Is er in deze zin sprake van RUST, PLAATS, TIJD? Of BEWEGING NAAR EEN DOEL?

Ich gehe heute Nachmittag in die Stadt.
A
RUST, PLAATS, TIJD
B
BEWEGING NAAR DOEL

Slide 12 - Quiz

Welke lijst bevat alleen keuzevoorzetsels?
A
an, auf, hinter, in, gegen, zwischen
B
auf, an, unter, über, vor, in
C
hinter, an, auf, neben, gegenüber, vor
D
an, über, unter, in, um, zwischen

Slide 13 - Quiz

Na welke vraag of vragen volgt bij keuzevoorzetsels de 3e naamval?
A
waarheen?
B
waar?
C
waarom?
D
wanneer?

Slide 14 - Quiz

Na welke vraag volgt bij keuzevoorzetsels de 4e naamval?
A
waarheen?
B
waar?
C
wanneer?
D
wablief?

Slide 15 - Quiz

Welke naamval na "vor"?
"Er wartet vor der Schule"
A
3e
B
4e
C

Slide 16 - Quiz

Welke naamval na "in"?
"In einem Monat ist Weihnachten"
A
3e
B
4e
C

Slide 17 - Quiz

Welke naamval na "auf"?
"Der Regen prasselte auf das Autodach"
A
3e
B
4e

Slide 18 - Quiz

Welke naamval na "hinter"?
"Pass auf, hinter dir fahren Autos"
A
3e
B
4e

Slide 19 - Quiz

Welke naamval na "unter"?
"Die Spinne kriecht unter mein Bett"
A
3e
B
4e

Slide 20 - Quiz

Jetzt testen wir die Formen!

Slide 21 - Slide

Setz dich bitte auf ___ Stuhl (m).
A
der
B
des
C
dem
D
den

Slide 22 - Quiz

Wir mussten eine Stunde an ___ Tankstelle (v) warten.
A
die
B
der
C
dem
D
das

Slide 23 - Quiz

Im Sommer fahren wir immer in ___ Ausland (o).
A
das
B
des
C
dem
D
den

Slide 24 - Quiz

Ich warte vor ___ Hauptbahnhof (m).
A
der
B
des
C
dem
D
das

Slide 25 - Quiz

___ Wochenende (o) mache ich keine Hausaufgaben.
A
an
B
an dem (am)
C
an das (ans)
D
im

Slide 26 - Quiz

Der Lehrer setzte sich an ___ Schreibtisch (m)
A
sein
B
seine
C
seinen
D
seinem

Slide 27 - Quiz

Zu Weihnachten fliegen wir in ___ Schweiz (v)
A
die
B
der
C
dem
D
ins

Slide 28 - Quiz