H2: Taalverzorging 2.1 2.2

H2: Taalverzoring
2.1 Grammatica
2.2 Spelling
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

H2: Taalverzoring
2.1 Grammatica
2.2 Spelling

Slide 1 - Slide

Verdeel de zin in zinsdelen
In de woonkamer staan twee grote stoelen.

Slide 2 - Open question

Verdeel de zin in zinsdelen
Morgen moet Jan voetballen.

Slide 3 - Open question

Leren!!
1
wwg
alle werkwoorden in de zin 
2
ond
wie/wat + wwg?
3
lv
wat/wie + wwg + ond

Slide 4 - Slide

Wat is het werkwoordelijk gezegde in onderstaande zin?

Gisteren hebben de leerlingen alle oefeningen in hun werkboek gemaakt.
A
hebben gemaakt
B
Gisteren
C
de leerlingen
D
alle oefeningen

Slide 5 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

Gisteren hebben de leerlingen alle oefeningen in hun werkboek gemaakt.
A
in hun werkboek
B
Gisteren
C
de leerlingen
D
alle oefeningen

Slide 6 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in onderstaande zin?

Gisteren hebben de leerlingen alle oefeningen in hun werkboek gemaakt.
A
in hun werkboek
B
Gisteren
C
de leerlingen
D
alle oefeningen

Slide 7 - Quiz

Woordsoorten

Slide 8 - Slide

zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
voorzetsel
woorden die vertellen wat er gebeurd, de handeling
woorden die iets zeggen over een zelfstandig naamwoord
de, het of een
kast-, feest- of Sinterklaas-woordjes
  • mensen, dieren, dingen, planten
  • je kunt er een lidwoord voor zetten
  • je kunt er verkleinwoorden van maken

Slide 9 - Drag question

Persoonlijk voornaamwoord & bezittelijk voornaamwoord

Slide 10 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Ik
Zijn
Haar
Hij
Mijn
Uw
Jij

Slide 11 - Drag question

Werkwoordsvormen
Leren!!!
We kennen drie veelvoorkomende werkwoordsvormen:

- persoonsvorm
- voltooid deelwoord
- infinitief


Slide 12 - Slide

Zij lacht altijd heel hard.

Wat is de persoonsvorm in bovenstaande zin?

Slide 13 - Open question

Zij moet altijd heel hard lachen.

Wat is de persoonsvorm in bovenstaande zin?

Slide 14 - Open question

Zij moet altijd heel hard lachen.

Als moet de persoonsvorm is, in welke vorm staat dan het andere werkwoord??

Slide 15 - Open question

Luuk heeft een patatje gegeten.

Schrijf de werkwoorden op en zet erachter in welke vorm ze staan.

Slide 16 - Open question

Dat werkstuk had gisteren ingeleverd moeten worden.

Schrijf de werkwoorden op en zet erachter in welke vorm ze staan.

Slide 17 - Open question

Voegwoorden

Slide 18 - Slide

Wat zijn de voegwoorden in onderstaande zin?

Lizzy maakt haar huiswerk, terwijl haar broer tv kijkt en haar vader de auto wast.
A
Lizzy, haar broer, haar vader
B
terwijl, en
C
haar huiswerk, tv, de auto
D
maakt, kijkt, wast

Slide 19 - Quiz

Zullen we samen naar de film gaan, of wil je liever paintballen?
Wat is het voegwoord in de zin?

Slide 20 - Open question

Benoem het voegwoord:
Ik ga vandaag lopen, omdat mijn fiets kapot is.

Slide 21 - Open question

Wederkerend voornaamwoord

Slide 22 - Slide

Wederkerend voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Me
Zijn
Haar
Zich
Mijn
U
Ons

Slide 23 - Drag question

Hoofdletters

Slide 24 - Slide

In welke zin is de hoofdletter juist?
A
's middags kregen we bezoek.
B
'S middags kregen we bezoek.
C
's Middags kregen we bezoek.

Slide 25 - Quiz

Hoofdletter
Geen hoofdletter
winter
waddenzee
holten
donderdag
messi
35 procent gaat op de fiets
noordwest
meneer jansen

Slide 26 - Drag question