les 5 wwspelling tt 2F

WAT WE DEZE LES DOEN
Oefenen met de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd. 
De quiz staat in LessonUp, dus pak je laptop erbij.

TIP
Bij elke vraag (toetsvraag of niet) geldt:  GOED LEZEN
Want wat wordt nou precies van jou gevraagd? 

1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

WAT WE DEZE LES DOEN
Oefenen met de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd. 
De quiz staat in LessonUp, dus pak je laptop erbij.

TIP
Bij elke vraag (toetsvraag of niet) geldt:  GOED LEZEN
Want wat wordt nou precies van jou gevraagd? 

Slide 1 - Slide

REMINDER
Om correct te vervoegen kijk je naar het onderwerp.
  • Staat het onderwerp in het enkelvoud, dan staat de pv ook in het enkelvoud. 
  • Staat het onderwerp in het meervoud, dan staat de pv ook in het meervoud. 

En weet het verschil tussen de stam (-en) en de ik-vorm (die richt zich op de klank)

Slide 2 - Slide

'De scouting (organiseren) kampen en excursies'
A
organisert
B
organiseert
C
organiseren

Slide 3 - Quiz

Tijdens zo'n kamp (bivakkeren) je in de natuur
A
bivakkeer
B
bivakeer
C
bivakker
D
bivakeert

Slide 4 - Quiz

Vogels kijken en zeldzame planten determineren: voor elke interesse (bestaan) een activiteit
A
bestaan
B
bestaande
C
bestaat

Slide 5 - Quiz

(vinden) jij het leuk om buiten te zijn?
A
vind
B
vindt

Slide 6 - Quiz

Dan (passen) scouting misschien wel bij jou
A
past
B
passt

Slide 7 - Quiz

Je (beleven) er leuke middagen!
A
belevt
B
beleefd
C
beleeft
D
belevd

Slide 8 - Quiz

Voor je het weet, (gebeuren) het dat je je inschrijft voor zo'n middag!
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 9 - Quiz

We gaan zo verder met de quiz
Belangrijk om te weten: de meeste leerlingen schrijven op woordbeeld. Dan vullen ze in wat goed staat

Wat denk je? Gaat dat altijd op? 
En in een toets?


[volgende slide: de zes onregelmatige ww]

Slide 10 - Slide

weetwoorden
In de tabel staan zes werkwoorden. Deze ken je al. Ze worden onregelmatige werkwoorden genoemd, omdat ze afwijken van de regel(s). Je moet de afwijking uit je hoofd kennen. Deze weet je vaak al op basis van woordbeeld :)




onregelmatig ww
de afwijking
zijn
ik ben / jij bent / hij is
mogen
ik mag / jij mag / hij mag
kunnen
ik kan / jij kunt / hij kan 
en dus 'kan jij?' ipv 'kun jij'
hebben
ik heb / jij hebt / hij heeft
willen
ik wil / jij wilt / hij wil
 wou = spreektaal
zullen
ik zal / jij zult / hij zal
en dus 'zal jij?' ipv 'zul jij'

Slide 11 - Slide

Hij (zijn) morgen jarig
A
zijt
B
is
C
wordt

Slide 12 - Quiz

Jij (mogen) dat niet van jouw broer
A
mogt
B
mag
C
magt

Slide 13 - Quiz

Jij (kunnen) dat nu wel zeggen...
A
kan
B
kunt
C
ken
D
kent

Slide 14 - Quiz

... maar (kunnen) jij dat wel?
A
kan
B
kun
C
ken
D
kon

Slide 15 - Quiz

Men (hebben) die mensen gisteren nog gezien
A
heeft
B
heb
C
hebben

Slide 16 - Quiz

Jij wilt dat, maar hij (willen) dat niet
A
wilt
B
wil

Slide 17 - Quiz

Je (zullen) zien dat zij dat niet wil
A
zult
B
zal

Slide 18 - Quiz

(zullen) je zien!
A
zul
B
zal

Slide 19 - Quiz

einde quiz

Wat was lastig? 

Slide 20 - Slide

INTERESSANT?
Doe een online oefening!

Cambiumned.nl  
Jufmelis.nl (tot twee oefeningen per onderdeel)
Nieuw Nederlands

Slide 21 - Slide

VOLGENDE WEEK

Studievaardigheden zoals planning en motivatie
IT-trucjes zoals quizlet, sites met oefeningen

Slide 22 - Slide