'Ir' : een werkwoord dat beweging uitdrukt
1) Ir a + plaats = gaan naar …
Vamos a la playa.
2) Ir a + werkwoord + gaan …. Vamos a continuar.
3) Ir en + vervoermiddel = met de ……….. gaan
Vamos en autobús.
4) Ir con = gaan met …. (gezelschap).
Voy con Laura al parque.
5)Ir de = activiteit. Mi amiga y yo vamos de compras.