Unité 5: Grammaire II - L' Article

L'article
Ik begrijp op welke manieren het lidwoord gebruikt kan worden in het Frans
1 / 41
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,4

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

L'article
Ik begrijp op welke manieren het lidwoord gebruikt kan worden in het Frans

Slide 1 - Slide

Onbepaalde lidwoorden in het Frans

een hond - un chien                  honden - des chiens

een appel - une pomme                 appels - des pommes  

een boom - un arbre                 bomen - des arbres


Des heeft geen vertaling!



Slide 2 - Slide

Bepaalde lidwoorden in het Frans

de hond - le chien                 de honden - les chiens

de appel - la pomme                de appels - les pommes  

de boom - l'arbre                de bomen - les arbres


Let op l' is nooit meervoud!

Slide 3 - Slide

DE (=van) + lidw

de + le = du 
de + l' = de l'
de + la = de la
de + les = des

ex. La fêtes des jeunes
À (=in, naar, op, tegen,...) + lidw

à + le = au
à + l' = à l'
à + la = à la
à + les = aux

ex. Je suis au stade

Slide 4 - Slide

Bijzonderheden:  bepaald lidwoord
  • Algemeen --> Le sport est bon pour la santé
  • Aimer, préférer, détester en adorer --> J'adore le français
  • Uiterlijk --> Elle a les yeux bleus.
  • Datum --> Le 10 avril 2020
  • Iets wat elke week gebeurt --> Le vendredi, on a cours.

Slide 5 - Slide

Het delend lidwoord

du, de la, de l', des

--> als het over een onbepaalde hoeveelheid gaat (in het Nederlands is er dan geen lidwoord)


Ik wil wijn -> Je veux du vin

Wij nemen tomaten! -> Nous prenons des tomates

Slide 6 - Slide

ATTENTION!

Een delend lidwoord verandert in

de / d' in  2 gevallen, namelijk

Slide 7 - Slide

1. Na een ontkenning!

Wil je brood? Nee, ik wil geen brood!

Tu veux du pain? Non, je ne veux pas de pain!

Eet je frietjes? Nee, ik eet geen frietjes meer.

Tu manges des frites?  Non, je ne mange plus de frites.    

Slide 8 - Slide

2. Na een woord van hoeveelheid!

Drink je water? Ja, ik drink veel water!

Tu bois de l' eau? Oui, je bois beaucoup d'eau !

Neem je frietjes? Oui, ik neem een bord frietjes.

Tu prends des frites? Oui, je prends une assiette de frites.    

Slide 9 - Slide

Soms geen  geen lidwoord of delend lidwoord:

1. na een getal, plusieurs, quelques

          Ik neem drie croissants - Je prends trois croissants 

2. sommige uitdrukkingen 

         avoir faim - J'ai faim

          avoir peur - Je n'ai pas peur

          avoir envie - avoir besoin



Slide 10 - Slide

In het Frans: ook lidwoorden bij landnamen.
Canada = le Canada
Japan = le Japon

Frankrijk = la France
Zwitserland = la Suisse

Nederland = les Pays-Bas
De Verenigde Staten = les États-Unis

Slide 11 - Slide

Welk land is dan mannelijk, vrouwelijk of meervoud?







Uitzondering: Suriname = le Suriname
landnamen die op een -e eindigen zijn meestal vrouwelijk
la France, la Suède, l'Espagne, l'Angleterre, la Belgique, la Russie
landnamen die op een -s eindigen zijn meestal meervoud
les Pays-Bas, les États-Unis, les Seychelles, les Philippines 
landnamen die niet op een -e of -s eindigen zijn meestal mannelijk
le Japon, le Maroc, le Brésil, le Pérou, le Portugal, le Danemark

Slide 12 - Slide

Voorzetsels in en naar bij landnamen en werelddelen


Landen en werelddelen die:
mannelijk enkelvoud zijn krijgen au
vrouwelijk enkelvoud zijn krijgen en
meervoud zijn krijgen aux

Slide 13 - Slide

Voorzetsels bij landnamen en werelddelen
mannelijk enkelvoud (au)
Je vais au Portugal.
Il habite au Maroc.
Ik ga naar Portugal.
Hij woont in Marokko.
vrouwelijk enkelvoud (en)
Madrid est en Espagne.
Elle va en France.
Madrid ligt in Spanje.
Zij gaat naar Frankrijk.
meervoud (aux)
Ma cousine est aux Pays-Bas.
Mon cousin est aux États-Unis.
Mijn nicht is in Nederland.

Mijn neef is in de Verenigde Staten.

Slide 14 - Slide

Voorzetsels van en uit bij landnamen en werelddelen


Landen en werelddelen die:
mannelijk enkelvoud zijn krijgen du
vrouwelijk enkelvoud zijn krijgen de/d'
meervoud zijn krijgen des

Slide 15 - Slide

Voorzetsels bij landnamen en werelddelen
mannelijk enkelvoud (du)
Je viens du Portugal.
Les citrons du Maroc.
Ik kom uit Portugal.
De citroenen van Marokko.
vrouwelijk enkelvoud (de/d')
La capitale d'Espagne.
Elle vient de France.
De hoofdstad van Spanje.
Zij komt uit Frankrijk.
meervoud (des)
Les fleurs des Pays-Bas.
Mon cousin part des États-Unis.
De bloemen van Nederland.
Mijn neef vertrekt uit de Verenigde Staten.

Slide 16 - Slide

In en naar vertaal je in het Frans


  • bij landnamen mannelijk enkelvoud met au
  • bij landnamen vrouwelijk enkelvoud met en
  • bij landnamen meervoud met aux
Van en uit vertaal je in het Frans


  • bij landnamen mannelijk enkelvoud met du
  • bij landnamen vrouwelijk enkelvoud met de/d'
  • bij landnamen meervoud met des

Slide 17 - Slide

Exercices
Nu volgen er verschillende opdrachten met lidwoorden.

Slide 18 - Slide

... Sénégal
A
en
B
au
C
aux
D
à

Slide 19 - Quiz

... Belgique
A
en
B
au
C
aux
D
à

Slide 20 - Quiz

... États-Unis
A
en
B
au
C
aux
D
à

Slide 21 - Quiz

Welk delend lidwoord hoort in deze zin: " je n'ai pas ...... argent"
A
d'
B
du
C
de la
D
de l'

Slide 22 - Quiz

___ Japon, on mange beaucoup de sushi.
A
à
B
au
C
en
D
aux

Slide 23 - Quiz

Le carnaval est célébré ___ Brésil.
A
à
B
au
C
en
D
aux

Slide 24 - Quiz

J' ai très peu ..... argent
A
de l'
B
de
C
d'
D
du

Slide 25 - Quiz

On a passé les vacances ___ Italie.
A
à
B
au
C
en
D
aux

Slide 26 - Quiz

300 grammes ..... café
A
du
B
de
C
le
D
de l'

Slide 27 - Quiz

___ Portugal se trouve à côté ___ Espagne.
A
la/d'
B
les/de l'
C
le/de l'
D
le/d'

Slide 28 - Quiz

Nous sommes partis _____ (uit) Etats-Unis hier matin.
A
au
B
aux
C
d'
D
des

Slide 29 - Quiz

Le légo ____ Danemark est très connu.
A
du
B
de
C
au
D
en

Slide 30 - Quiz

Il mange ..... viande et il boit ...... eau
A
de / de l'
B
du / de l'
C
de la / de la
D
de la / de l'

Slide 31 - Quiz

Il fait chaud ___ Turquie.
A
à
B
au
C
en
D
aux

Slide 32 - Quiz

... Portugal
A
en
B
au
C
aux
D
à

Slide 33 - Quiz

je déteste .... café
A
le
B
du
C
de la
D
de

Slide 34 - Quiz

Pendant les vacances, je vais ___ Antilles.
A
à
B
au
C
en
D
aux

Slide 35 - Quiz

il entend ..... bruit (m)
(hij hoort lawaai)
A
le
B
du
C
de
D
de la

Slide 36 - Quiz

Wat is NIET van toepassing op het "delend lidwoord"
A
het geeft onbepaalde hoeveelheden aan
B
je gebruikt het na een getal
C
het bestaat niet in het Nederlands
D
'de l' staat voor een klinker of stomme h

Slide 37 - Quiz

na een ontkenning of woord dat een hoeveelheid aanduidt (zoals kg, gr, cm, glas - behalve een getal/cijfer ) volgt :
A
de of d'
B
het delend lidwoord (du, de la, de l', des)

Slide 38 - Quiz

na een woord dat een gevoel uitdrukt (zoals aimer, adorer, détester etc.) volgt
A
het onbepaald lidwoord (un, une, des)
B
het bepaald lidwoord (le, la, l' , les)
C
het delend lidwoord (du, de la, de l', des)
D
de / d'

Slide 39 - Quiz

na een getal (1, 2, 3 etc) en vóór een zelfstandig naamwoord zoals in
"ik heb 3 broers" volgt
A
het delend lidwoord
B
geen delend lidwoord maar direct het zelfst. nw

Slide 40 - Quiz

Bien travaillé!

Slide 41 - Slide