This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Bonjour et bienvenue!
Slide 1 - Slide
Tu te souviens de mots (woorden) ou de phrases (zinnen) en français ?
Slide 2 - Slide
Le matériel en classe
mon supplément dans un classeur (=mapje)
ma trousse avec des stylos et des crayons
mon cahier
mon MAC avec la batterie chargée !
Slide 3 - Slide
Le règlement en classe
Levez la main !
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Le supplément
Page 54: scoreformulier.
Je krijgt een cijfer op Magister voor je supplement.
Slide 7 - Slide
Supplément, p.8
Slide 8 - Slide
Ga naar Classroom (link op Magister) > Schoolwerk > volg de link naar Quizlet > klik links op "Tot de klas toetreden"
Slide 9 - Slide
Ga naar Schoolwerk > klik op WRTS > Volg de link
Slide 10 - Slide
Gebruik jouw school e-mailadres
Geef je echte geboortedatum door (mensen ouder dan 18 jaar moeten betalen)
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Onthoud je wachtwoord
school-mailadres
Slide 13 - Slide
Le programme de la leçon 1 :
- Quizlet live sur les verbes en -ER
- Commencer le chapitre 0: les verbes en -ER et la négation
mardi 17 janvier
Slide 14 - Slide
Révisions (herhaling)
Slide 15 - Slide
Quizlet
Apprendre la liste 0-1 sur Quizlet (5 minutes)
Quizlet live
Slide 16 - Slide
Je / J'
Tu
Nous
Il / Elle
Vous
Ils / Elles
U / Jullie
Ik
Hij / zij
Zij
Jij
Wij
Slide 17 - Drag question
Slide 18 - Video
De stam
De stam maak je door -ER van het hele werkwoord af te halen. Later plak je hier de uitgangen achter...
Bijvoorbeeld:
parler --> parl-
danser --> dans-
Slide 19 - Slide
Regelmatige ww op -er
Heel veel werkwoorden in het Frans eindigen op -ER.
Bijvoorbeeld:
danser
travailler
donner
Bijna al deze werkwoorden worden op dezelfde manier vervoegd. Dit noemen we de regelmatige werkwoorden.
Slide 20 - Slide
Wat is de stam van het werkwoord 'habiter'?
Slide 21 - Open question
Wat is de stam van het werkwoord 'adorer'?
Slide 22 - Open question
Het regelmatige werkwoord op -er
Slide 23 - Slide
De uitgangen
Slide 24 - Slide
Tu te souviens?
Slide 25 - Slide
Vous
vous = jullie
vous = u
Slide 26 - Slide
Qu'est-ce que c'est "on" ?
In spreektaal wordt "on" gebruikt zoals "we" of "mensen" in het Nederlands.
=> On joue au foot = we voetballen.
=> Aux Pays-Bas, on mange des bitterballen. = In Nederland, eten mensen bitterballen.
Slide 27 - Slide
JE
TU
IL/ELLE/
ON
NOUS
VOUS
ILS/
ELLES
-e
-ons
-e
-es
-ez
-ent
Slide 28 - Drag question
Kies de juiste zin. ww = AIMER
A
J'aime la musique.
B
Je aime la musique.
C
J'aimes la musique.
D
J'aiment la musique.
Slide 29 - Quiz
Kies de juiste zin. ww = REGARDER
A
Ils regardes le football.
B
Ils regardons le football.
C
Ils regardez le football.
D
Ils regardent le football.
Slide 30 - Quiz
Kies de juiste zin. ww = PARLER
A
Nous parles français.
B
Nous parlons français.
C
Nous parlent français
D
Nous parlez français.
Slide 31 - Quiz
Elles
Elles gebruik je allen als je zeker weet dat je over allen maar meisjes en/of vrouwen praat (vrouwelijk meervoud). Voor mannelijk meervoud of gemengd meervoud gebruik jeils.
Slide 32 - Slide
Als er 10 meisjes en 1 jongen zijn, wat gebruik je dan?