Le passé composé

Bonjour tout le monde !
1 / 22
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Bonjour tout le monde !

Slide 1 - Slide

 LE PASSÉ COMPOSÉ 
Les buts:
- apprendre le passé composé;
- utiliser le passé composé;
avec aussi les exceptions !

Slide 2 - Slide

Un exemple/ voorbeeld de passé composé en français :

Slide 3 - Open question

Passé composé
Pers.vnw
Hulp.ww
Volt.dw
J' (ik)
ai
dansé
Tu (jij)
as
dansé
Il/elle/on (hij/zij/wij)
a
dansé
nous (wij)
avons
dansé
Vous (jullie/u)
avez
dansé
Ils/elles (zij)
ont
dansé
Ik heb gedanst.
Verleden tijd: passé composé 
Passé composé : le verbe "danser"

Slide 4 - Slide

Le passé composé  : uitleg
Jij erkent  de " passé composé " van een werkwoord omdat:
1. Het verhaal staat in de verleden tijd.
 2. Er wordt gebruikt gemaakt van:
hulpwerkwoorden en deelwoorden.
J'ai rencontré [ ik heb ontmoet]
Tu es allé[e] [Jij bent gegaan

Slide 5 - Slide

être et avoir
... daarom moet jij de vervoeging van "être" (zijn) en "avoir"(hebben) in de tegenwoordige tijd bij hoofd kennen!!

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Slide 8 - Video

Wanneer gebruik jij “avoir” en wanneer gebruik jij “être” als hulpwerkwoord? Geef een paar vorbeelden.

Slide 9 - Open question

Slide 10 - Slide

Wat gebeurt aan het vooltoid deelwoord als jij “être” gebruikt?

Slide 11 - Open question

Le passé composé avec "être"
- Werkwoorden die met 'être' worden vervoegd krijgen:
+ e bij vrouwelijk --> Elle est allée.
+ s bij meervoud --> Nous sommes allés.
+ es bij vrouwelijk meervoud --> Elles sont allées.

Slide 12 - Slide

Passé composé (basis regel)
Regelmatige ww:






Passé composé =hulpwerkwoord + voltooid deelwoord
Voltooide deelwoord = Stam + é/i/u




Slide 13 - Slide

Het voltooid deelwoord : -é / -i-is-it / -u
  • Les verbes en -er : danser : tu as dansé
  • Les verbes en -ir : partir : tu es parti (soms in "u": venir : tu es venu)
  • Les verbes en -dre  : comprendre : tu as compris
  • Les verbes en -oir: vouloir : tu as voulu
  • = stam + -é / -i-is-it / -u

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Exception !! Faire (maken/ doen)
J'ai fait
Tu as fait
Il/elle/on a fait
Nous avons fait
Vous avez fait
Ils/elles ont fait

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Het voltooid deelwoord : -é / -i-is-it / -u
  • "avoir" heeft een voltooid deelwoord in "u"
  • "être" heeft een voltooid deelwoord in "é"
  • maar :
  • hun stam is anders
  • voltooid deelwoord van avoir = eu; tu as eu.
  • voltooid deelwoord van être = été; tu as été

Slide 18 - Slide

Het voltooid deelwoord van être is "été"; bv: tu as été. Wat is het verschil met de Nederlandse taal?

Slide 19 - Open question

zijn = être passé composé
J'ai été = ik ben geweest (in het Frans: ik heb geweest)
tu as été = jij bent geweest
il/elle/on a été = hij/zij is / men is / wij zijn geweest
nous avons été  = wij zijn geweest
vous avez été = jullie zijn / u bent geweest
ils/elles ont été = zij zijn geweest

Slide 20 - Slide

Le passé composé

Slide 21 - Slide

Les devoirs
Schrijf in totaal 7 rijtjes (NL+FR) op in je schrift:
1. Avoir - présent (tegenwoordige tijd)
> J'ai = ik heb / Tu as = jij hebt etc.
2. Avoir - passé composé (v.t.t.)
> J'ai eu = ik heb gehad / Tu as eu = jij hebt gehad etc.
3. Être - présent (tegenwoordige tijd)
> Je suis = ik ben / Tu es = jij bent etc.
4. Être - passé composé (v.t.t.)
> J'ai été = ik ben geweest / Tu as été = jij bent geweest etc.
6. Aller - passé composé
> Je suis allé(e) = ik ben gegaan / Tu es allé(e)= jij bent gegaan
7. & 8. Parler - présent & passé composé
>
Je parle = ik praat / J'ai parlé = ik heb gepraat

Uitzondering
 J'ai été | été = geweest (être) 
J'ai eu | eu = gehad (avoir) 
J'ai fait | fait = gedaan/gemaakt (faire)
Vidéo: Passé Composé

Slide 22 - Slide