Grammatica: Schwache Verben

 Zwakke of regelmatige werkwoorden  
1 / 31
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

 Zwakke of regelmatige werkwoorden  

Slide 1 - Slide

Lernziel
Du kannst das schwache Verb im Präsens, Imperfekt und Partizip Perfekt verbeugen

Wir starten mit einer Wiederholung!



Slide 2 - Slide

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/ Sie
-e
-st
-t
-en
-t
-en
Ken je de feesttenten regel nog?

Slide 3 - Drag question

Wat is bijzonder bij de zwakke werkwoorden met een stam op een d/t?
A
extra e
B
bij du, er/sie/es, ihr een extra e
C
bij du+er/sie/es een extra t
D
bij de du-vorm valt de s weg

Slide 4 - Quiz

zwakke werkwoorden:
Ihr _____ in Berlin.
A
wohnt
B
wohne
C
wohnst
D
wohnen

Slide 5 - Quiz

zwakke werkwoorden:
Wir _____ in Hamburg.
A
leben
B
lebst
C
lebe
D
lebt

Slide 6 - Quiz

zwakke werkwoorden:
Ihr ________ den ganzen Tag!
A
rede
B
redest
C
redet
D
redt

Slide 7 - Quiz

Das Flugzeug (landen) auf der Wiese.
A
land
B
landt
C
landet
D
landest

Slide 8 - Quiz

Ihr (parken) zuerst das Auto.
A
parkt
B
parket
C
parkiert
D
parkst

Slide 9 - Quiz

Hoe vorm je het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden
A
ge + stam + t
B
stam + t
C
ge + hele werkwoord

Slide 10 - Quiz

Nu naar de verleden tijd (Imperfekt!))

Slide 11 - Slide

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
Sie/sie
Welke uitgang komt achter de stam in de verleden tijd?
te
ten
test
ten
tet
te

Slide 12 - Drag question

Slide 13 - Slide

Verleden tijd
Sleep de uitgangen naar de juiste plek
ich
du
er/sie/es/man

wir 
ihr
sie/Sie
red
red
red

red
red
red
-ete
-etest
-ete
-eten
-eten
-etet

Slide 14 - Drag question

Hoe zeg je "hij leerde" lernen?
A
er lernen
B
er lernte
C
er lernete
D
sie liernten

Slide 15 - Quiz

Wat is de correcte verleden tijds vorm?
er [arbeiten]
A
arbeitet
B
arbeitete
C
arbeitetet
D
arbeite

Slide 16 - Quiz

Hoe zeg je "het regende"
A
es regnen
B
es regnet
C
es regent
D
es regnete

Slide 17 - Quiz

Verleden tijd: antworten

Wer ...... auf diese schwierige Frage?
A
antworteten
B
antworetet
C
antwortete
D
antworte

Slide 18 - Quiz

Vul de verleden tijd in:
ich ( baden ) .....

Slide 19 - Open question

Het voltooid deelwoord

Slide 20 - Slide

Hoe vorm je het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden die eindigen op -d/-t
A
ge + stam + t
B
ge + stam + et
C
ge + hele werkwoord
D
stam + et

Slide 21 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van:
rutschen
A
gerutst
B
gerutscht
C
rutschen
D
gerutschen

Slide 22 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van:
reservieren
A
gereservierd
B
gereserviert
C
reserviert
D
reservierd

Slide 23 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van:
haben
A
gehat
B
gehabt
C
gehabet
D
gehabd

Slide 24 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van:
spazieren
A
spazieren
B
gespazieren
C
spaziert
D
gespaziert

Slide 25 - Quiz

voltooid deelwoord van spielen?
A
gespielt
B
gespielen
C
gespielte
D
gespielen

Slide 26 - Quiz

Voltooid deelwoord van: arbeiten
A
gearbeit
B
gearbeitet
C
arbeitet
D
gearbeitt

Slide 27 - Quiz

Voltooid deelwoord van 'öffnen'
A
geöffnt
B
öffnet
C
öffnetet
D
geöffnet

Slide 28 - Quiz

(verkaufen)
Ist das Haus schon __________ ?

Slide 29 - Open question

(reisen) Wohin _________ du im Sommer ________?

Slide 30 - Open question

Haben wir das Lernziel errreicht?

Ik kan de zwakke werkwoorden in de tegenwoordige tijd, verleden tijd vervoegen en ik kan het voltooid deelwoord maken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Poll