12/10 LnH meningen en argumenten

Welkom LnH!
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Welkom LnH!

Slide 1 - Slide

Planning 11/10
  • stillezen + woorden noteren
  • vragen woordentoets
  • herhalen theorie gisteren
  • Tekst lezen + opdracht maken stencil
  • Kern blz. 74
  • 6e uur: woordentoets-> als je eerder klaar bent, ga je lezen of huiswerk maken

Slide 2 - Slide

stillezen
  • Schrijf moeilijke woorden op in je schrift. 
timer
15:00

Slide 3 - Slide

Moeilijke woorden opschrijven

Slide 4 - Slide

vragen woordentoets donderdag 12/10
A. Schrijf de volgende woorden over en schrijf de juiste betekenis erachter. Let op: de betekenissen staan door elkaar. (8)
B. Schrijf de volgende woorden over en schrijf de juiste betekenis erachter.6)
C. Noteer de geleerde woorden die op de lege plaatsen in de zinnen horen. Je mag niet een woord gebruiken dat op dit blad staat. Let erop dat je bij een
werkwoord de goede vorm noteert. (6)
D. Maak een goede zin met de volgende woorden. Uit de zin moet blijken dat je het woord begrijpt. (5)-> Een zin per woord

Slide 5 - Slide

woordentoets
  • Tijdens het uitdelen en tijdens de toets is het stil. (praten of fluisteren=-1 punt)
  • Schrijf leesbaar :)
  • Gebruik een hoofdletter aan het begin van een zin.
  • Schrijf de woorden foutloos. (over)
  •  als je eerder klaar bent, ga je lezen of huiswerk maken
  • Succes!

Slide 6 - Slide

Toetsen na de vakantie
Na de vakantie worden er twee toetsen afgenomen:
  • lezen
  • luisteren
Tips:
  • Ga/blijf in de vakantie boeken lezen
  • Kijk Nederlandse films of series of anderstalig met Nederlandse ondertiteling

Slide 7 - Slide

Tekststructuur
tekststructuur= hoe is een tekst opgebouwd.
Voorbeelden van tekststructuren zijn: vraag-antwoordstructuur, een voor- en nadelenstructuur en een argumentatiestructuur.
Een betoog heeft een argumentatiestructuur.
Een betoog is een tekst waarin iemand zijn mening geeft met argumenten voor die mening.
Een argumentatiestructuur is alsvolgt opgebouwd:

Slide 8 - Slide

argumentatiestructuur
inleiding
stelling, standpunt (evt. als vraag)
middenstuk
argumenten voor de stelling
tegenargumenten + weerlegging
slot
herhaling stelling (of beantwoording van de vraag)+ samenvatting tekst

Slide 9 - Slide

Weerlegging (ww. weerleggen)
Een argument= een reden waarom iemand iets vindt.
Een tegenargument= dat iemand argumenten tegen de stelling/standpunt heeft.
Als je die tegenargumenten gaat ontkrachten (=kracht verliezen, aanvallen) noem je dat een weerlegging.

Slide 10 - Slide

Tekst lezen Nieuw Nederlands
  • Opdracht: onderstreep of arceer de signaalwoorden die je herkent in de tekst. 
  • maken opdracht 1 

Slide 11 - Slide

lezen en maken Kern blz. 74
  • tekst lezen blz. 74
  • lezen opdracht 1
  • zelfstandig: opdracht 2 : tegenargumenten bedenken bij b-d opdracht 1
  • maken opdracht 3

Slide 12 - Slide

woordentoets
  • Tijdens het uitdelen en tijdens de toets is het stil. (praten of fluisteren=-1 punt)
  • Schrijf leesbaar :)
  • Gebruik een hoofdletter aan het begin van een zin.
  • Schrijf de woorden foutloos. (over)
  •  als je eerder klaar bent, ga je lezen of huiswerk maken
  • Succes!

Slide 13 - Slide

De leerling mag de mobiele telefoon in de les gebruiken.

  • Noteer argumenten voor deze stelling. 
  • Noteer argumenten tegen deze stelling.

Slide 14 - Slide

Tekstverbanden
Een tekstverband is een verband tussen alinea's, zinnen en woorden. Je herkent ze aan de signaalwoorden. (Let op!) Je leert nu drie tekstverbanden:
1. Opsommend tekstverband
2. Tegenstellend tekstverband
3. Concluderend tekstverband

Slide 15 - Slide

1. Opsommend tekstverband
Bij een opsommend tekstverband worden dingen opgesomd. Je herkent dit verband aan de volgende signaalwoorden:
- allereerst, ten eerste (bij 1e alinea van het middenstuk)
- ten tweede, ook bovendien (bij volgende alinea van het middenstuk
- Als laatste, ten derde, tot slot (bij slotalinea van het middenstuk)

Na het signaalwoord plaats je altijd de persoonsvorm.
Voorbeeld: Allereerst is het belangrijk dat....

Slide 16 - Slide

signaalwoord + voegwoord EN
Ook het signaalwoord "en" hoort bij het opsommend verband. Je begint in het Nederlands (in goed Nederlands :))geen zin met het woordje 'en'. Dit is namelijk een voegwoord dat twee zinnen samenvoegt.
Voorbeeld: 
Je gaat straks de tekst lezen en de opdracht maken.

Vaak zie je in teksten wel dat een zin met een voegwoord begint, maar dit is geen correct Nederlands. Ditzelfde geldt voor de andere nevenschikkende voegwoorden als: want, maar, dus. 


Slide 17 - Slide

2. Tegenstellend tekstverband
  • Bij een tegenstellend tekstverband worden tegenovergestelde dingen genoemd. Signaalwoorden:
  • maar
  • tegenover
  • daarentegen
  • toch, echter, hoewel, 
  • aan de ene kant ... aan de andere kant

Slide 18 - Slide

3. Concluderend tekstverband
Bij een concluderend tekstverband wordt er een conclusie getrokken. Je begint vaak de slotalinea van je tekst met een signaalwoord voor een concluderend of een samenvattend verband.  Het gaat om de volgende signaalwoorden:
- concluderend 
- dus, kortom
Na het signaalwoord plaats je altijd de persoonsvorm.
Voorbeeld: Concluderend moet er dus veel veranderd worden.....
Kortom gebruik je op de volgende manier: Kortom, er moet dus veel veranderd worden.
(je plaatst dus een komma achter kortom en daarna formuleer je een mooie zin)

Slide 19 - Slide

Betoog
Een betoog is dus een tekst waarin de schrijver (of spreker) zijn mening geeft. Hij ondersteunt zijn mening met argumenten. 
Een betoog bestaat vaak uit drie delen:
1. inleiding: je maakt kennis met het onderwerp en het standpunt
2. middenstuk: argumenten met uitleg. Elke argument begint met een signaalwoord voor opsomming. Eventueel een tegenargument + een weerlegging. Bij een weerlegging wordt een signaalwoord voor een tegenstellend verband gebruikt.
3. slot: samenvatting van standpunt en argumenten en conclusie.

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Kern blz. 70 opdr.1
1 a Mening: Ik vind het belangrijk om mijn kleding zoveel mogelijk tweedehands te kopen. Argument:Dat is beter voor het milieu.
b Mening: Je kunt maar beter een paracetamol nemen. Argument: Je bent verkouden.
c Mening: Het is verstandig om je regenjas mee te nemen. Argument: Het regent.
d Mening: Je moet goed leren vanmiddag. Argument: Morgen krijg je een toets.
e Mening: Het is een slecht idee om immigranten vijandig te behandelen.
Argument: Integratie van nieuwe bevolkingsgroepen werkt beter als zij met open armen
ontvangen worden.
f Mening: Je moet snel die tickets kopen. Argument: De concerten van Ed Sheeran zijn namelijk
altijd snel uitverkocht.
g Mening: Bij een blokuur zou iedereen tussendoor even een rondje door het lokaal moeten lopen.
Argument: Stilzitten is erg ongezond.

Slide 22 - Slide

 Kern blz. 70 opdr. 2
a Deze uitspraak kun je controleren door te onderzoeken wat verschillende popartiesten verdienen.
b Deze uitspraak kun je niet controleren.
c Deze uitspraak kun je controleren door een voedingsdeskundige te raadplegen. 
d Deze uitspraak kun je controleren door Matthijs de som te laten maken.
e Deze uitspraak kun je controleren door aan Nadia haar moeder te vragen of ze mediteert en aan Nadia te vragen wat ze daarvan vindt.
f Deze uitspraak kun je niet controleren.
g Deze uitspraak kun je controleren door een enquête te houden onder de Nederlandse bevolking.
h Deze uitspraak kun je controleren door de Bijbel te analyseren of geschiedenisboeken te
raadplegen.

Slide 23 - Slide

woorden in de tekst blz. 70
betoog=tekst met als doel iemand anders te overtuigen van een mening
overtuigen=dat iemand hetzelfde denkt/vindt
mening/standpunt=iets wat iemand vindt
argument=reden waarom iemand iets vindt
immuun= onaantastbaar, onkwetsbaar
expliciet= zodat het heel duidelijk is
mening aan het einde van een betoog=conclusie

Slide 24 - Slide

vervoeging werkwoorden
blazen: ik blaas/blies, heb geblazen
ontsnappen: ik ontsnap/ontsnapte, ben ontsnapt
grinniken: ik grinnik/grinnikte, heb gegrinnikt
betrappen: ik betrap/betrapte, ben of heb betrapt
misleiden: ik misleid/misleidde, ben of heb misleid
trillen: ik tril/trilde, heb getrild
volhouden: ik hou vol/hield vol, heb volgehouden
liegen: ik lieg/loog, heb gelogen

Slide 25 - Slide

Meningen en argumenten
mening/standpunt=iets wat iemand vindt
Een mening is vaak te herkennen aan signaalwoorden: ik vind, ik denk dat, mijn mening is...enz

argument=reden waarom je iets vindt
Argumenten kun je vaak herkennen aan de signaalwoorden: want, doordat, omdat

Je hebt feitelijke en niet-feitelijke argumenten. Feitelijk argument=je kan controleren of het waar is.
Een schrijver/spreker zal dus zoveel mogelijk feitelijke argumenten gebruiken, zodat hij de ander kan overtuigen.
Kritisch lezen=controleren of de feiten kloppen-> bronnen raadplegen/lezen


Slide 26 - Slide

Dagopening
 Er is voor alle dingen een moment en voor alle dingen onder de hemel is er een tijd.

 Er is een tijd om geboren te worden en er is een tijd om te sterven.
 Er is een tijd om te doden en er is een tijd om te genezen.
Er is een tijd om af te breken en er is een tijd om op te bouwen.
 Er is een tijd om te huilen en er is een tijd om te lachen.
Er is een tijd om te rouwen en er is een tijd om te dansen.
Er is een tijd om te omhelzen en er is een tijd om afstand te houden.
 Er is een tijd om te zoeken en er is een tijd om te verliezen.
Er is een tijd om te bewaren en er is een tijd om weg te gooien.
 Er is een tijd om te scheuren en er is een tijd om dicht te naaien.
Er is een tijd om te zwijgen en er is een tijd om te spreken.
 Er is een tijd om van iemand te houden en er is een tijd om iemand te haten.
Er is een tijd voor oorlog en er is een tijd voor vrede.






Slide 27 - Slide

Dagopening
Wat bereikt iemand nu werkelijk door hard te werken?
Ik heb hierover nagedacht. Voor alles wat God heeft gemaakt, bestaat een geschikt (=goed) moment. Hij heeft het besef van de tijdelijkheid van het leven aan de mensen gegeven.
Toch kan de mens al Gods werk niet begrijpen.

Daarom trek ik de conclusie dat er niets beters voor een mens is dan blij te zijn en plezier in het leven te scheppen, zolang hij kan. 
En daarnaast dat hij zou moeten eten en drinken en zou moeten genieten van alle vruchten van zijn werk, omdat dat alles een geschenk (=cadeau) van God is.

Slide 28 - Slide