KT2Taalverzorging_PV_TT-VT

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Welkom in de les!

Doel vandaag:

Ik kan de persoonsvorm goed schrijven in tegenwoordige tijd en in de verleden tijd.

Blz. 32 en 33

Aan de slag

Blz. 32 en 33.

Opdracht 1 t/m 6.

Klaar? Laat het even weten.

Werkblad.

Stel je vragen, pak je kans.

Spiekbrief

Tegenwoordige tijd:

Vul "lopen" in bij twijfel.

Verleden tijd:

Zwak: Gedoe met -te(n) of -de(n).

Sterk: Zo kort mogelijk.

Welk woord is GEEN werkwoord?

1. houden
2. liggen
3. lopen
4. schilderijen

Hoe vind je de persoonsvorm? 2 manieren.

Wat is de tegenwoordige tijd?

Wat is de verleden tijd?

Wat is het verschil tussen zwakke en sterke werkwoorden?

Instructie Tegenwoordige tijd

Gebaar.

Ik-vorm is de basis: Ik vind.

Er komt iets achter of niet.

Tegenwoordige tijd: Vul "lopen" in om te testen hoe je het schrijft.

De hij-vorm van vinden: Hij loopt. Dus: Hij vindt.

Bellen.
ik...

Bellen.
Jij...

Bellen.
Wij/zij ...

Branden.
Ik...

Branden.
Hij/zij/jij...(gebruik "lopen" om te testen)

Branden.
Wij/zij...

Instructie verleden tijd zwak

Gebaar.

Tijd die is geweest. Ik-vorm + ...

ZWAK: Klank hetzelfde. +te/+de.

ENKELVOUD: Ik/jij/hij pakte/gooide/lustte/landde. 

MEERVOUD = N ERACHTER.

MEERVOUD: pakten/gooiden/lustten/landden.

Weigeren.
Noteer de ik-vorm:

Weigeren.
persoonsvorm, verleden tijd, enkelvoud noteren. Denk na.

Leiden.
Noteer de ik-vorm:

Leiden.
persoonsvorm, verleden tijd, enkelvoud.

Instructie verleden tijd sterk

Veranderen van klank.

Zo kort mogelijk schrijven.

Enkelvoud: Ik/jij/hij gaf/wist/vond.

Meervoud: wij/jullie/zij gaven, wisten, vonden.

Krijgen.
persoonsvorm, verleden tijd, enkelvoud. (ik/jij/hij/zij)...

Rijden
Persoonsvorm, verleden tijd, meervoud

Onthoud

Gebaren

Tegenwoordige tijd = nu.

"Lopen" gebruiken.

Verleden tijd.

Klank verandert niet/zwak: ik-vorm +te of +de meervoud: +n

Klank verandert/sterk: Zo kort mogelijk opschrijven.

Persoonsvorm goed schrijven

Verzamel wat je moet weten.

Puzzel.

1) Persoonsvorm, ik-vorm

2) Tijd (gebaar)

3) Zwak of sterk (klank)

4) Enkelvoud/meervoud 

5) Herhaal hardop wat je schreef, check jezelf.

Houden.
Verleden tijd, enkelvoud.

Houden. (TT)
Ilham ... van vrije tijd.

Krijgen. (TT)
Natalie ... best een ok salaris.

Melden. (TT)
... jij je zo even?

Afronden (VT)
Hij ... het cijfer af naar boven.

Aan de slag:

Bladzijde 32-33.

In je schrift.

Opdracht 1 t/m 5.

Klaar? Opdracht 6.

1 t/m 6 wordt huiswerk.

Bieden. (TT)
... jij de gasten iets te drinken aan?

Zweten (VT)
Gisteren ... ik na het hardlopen enorm.