Lezen 4

ma. 8 mei - 2M1 - 3e uur
Fijne vakantie gehad?!
  • Bespreken beoordeling debatten
  • Opfrissen Lezen 1 , 2 en 3
  • Start Lezen 4 - les 1
1 / 56
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 56 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

ma. 8 mei - 2M1 - 3e uur
Fijne vakantie gehad?!
  • Bespreken beoordeling debatten
  • Opfrissen Lezen 1 , 2 en 3
  • Start Lezen 4 - les 1

Slide 1 - Slide

Herhaling Lezen 1, 2 en 3
Schrijf op!
Wat weet je nog van Lezen 1 , 2 en 3?

Slide 2 - Slide

Wat staat er op je blaadje?
leesmotor
voorkennis                                                               tekstgeraamte
leesmanieren
papier <-> online                                       signaalwoorden
verwijswoorden
voorkennis                                                                       zoeken lezen
grondig lezen

Slide 3 - Slide

Lezen 1
  • Leesmotor
  • Wat maakt een tekst moeilijk?
  • Voorkennis
  • Tekstgeraamte (wat hoort daarbij?)
  • Leesmanieren
  • Wat maakt een tekst boeiend?

Slide 4 - Slide

Wat maakt een tekst moeilijk?

Slide 5 - Slide

Welke leesmanieren ken je?
Je kunt een tekst op verschillende manieren lezen:

  1. Ontpannend lezen
  2. Zoekend lezen
  3. Scannend lezen
  4. Grondig lezen
  5. Kritisch lezen

Slide 6 - Slide

Wat hoort bij het tekstgeraamte?
  • Titel
  • Inleiding
  • Bron
  • Tussenkopjes
  • Illustraties
  • Tabel/schema's 
  • Begin van de alinea
  • Einde van de alinea

Slide 7 - Slide

Lezen 2
  • Zoekend en scannend lezen: hoe vind je snel informatie in een tekst?
  • Grondig lezen
  • Verschillen tussen online lezen en lezen op papier

Slide 8 - Slide

Welke leesstrategieën ken je?

Slide 9 - Slide

Online lezen

Slide 10 - Slide

Lezen 3
  • Leestypen
  • Signaalwoorden
  • Tekstverbanden
  • Verwijswoorden

Slide 11 - Slide

Lezen 4
Les 1

Slide 13 - Slide

wo. 10 mei - 2M1 - 2e & 3e uur
  • Wie gaat het debat inhalen?
  • Lezen in Knalhard
  • Korte herhaling leesstrategiën
  • Opdr. 3 - les 1 bespreken
  • Lezen 4 - les 2 en 3 

Slide 14 - Slide

Lezen Knalhard
Start op blz. 153

Slide 15 - Slide

Welke leesstrategieën ken je?

Slide 16 - Slide

Nakijken antwoorden bij tekst 3
Zorg dat je kritisch kijkt naar je eigen antwoorden. Komen ze overeen of zijn ze heel verschillend?

Slide 17 - Slide

Lezen 4
Les 2

Slide 18 - Slide

Opdr. 1 - les 3
  1. Je kiest zo een tekst uit, liefst anders dan je buurman/-vrouw.
  2.  Je leest je tekst.
  3. Je maakt minimaal tien vragen bij de tekst.
  4. Je wisselt de tekst met je buurman/-vrouw of een klasgenoot die een andere tekst heeft gekozen.
  5. Maak de vragen die door je klasgenoot zijn gemaakt.

Slide 19 - Slide

Do. 11/5 - 2M1 - 7e uur
Lezen laatste stukje Knalhard
Herhalen stof Lezen 4 - les 1, 2 en 3
Strategieën voor vinden moeilijke woorden
Lezen 4 - les 4

Slide 20 - Slide

Lezen Knalhard
  1. Start blz. 163
  2. Inleveren opdracht: maandag 15 mei om 17.00 uur
  3. Opdracht maak je op je Portfoliowebsite --> link van je website stuur je naar mij.

Slide 21 - Slide

   Soorten
vragen

Slide 22 - Slide

Strategie achterhalen betekenis moeilijke woorden
Wat kun je doen om de betekenis van moeilijke woorden te achterhalen?
  • Deel van het woord
  • Vertalen naar/uit een andere taal
  • Context (de woorden/zinnen eromheen)
  • Uitleg in de tekst
  • Tegenstelling vinden

Slide 23 - Slide

Huiswerk
Knalhard vrijdag 12 mei inleveren!
Opdracht moeilijke woorden afmaken
Opdracht Knalhard maken

Slide 24 - Slide

Welke leesstrategieën ken je?

Slide 25 - Slide

Opdr. 6 - les 2 - Lezen 4
  • Pak de tekst 'Maar wat betekent die lachende drol nou eigenlijk?' erbij.
  • Bespreek met degene die naast je zit welke woorden jullie hebben aangestreept.
  • Probeer de betekenis erbij te achterhalen en erbij te schrijven.
  • Schrijf de betekenissen van de (moeilijke) woorden erachter op het werkblad.
  • Je mag samenwerken met degene naast je, maar je moet allebei schrijven.

Slide 26 - Slide

Wo. 17/5 - 2M1 - 2e & 3e uur
Bespreken huiswerk 
Quiztime!
Termen Lezen 4
Lezen 4 - les 4

Slide 27 - Slide

Bespreken les 2 - opdr. 6
Pak je woordenlijst erbij.
Luister goed. Denk je dat je antwoord teveel afwijkt? 
Vraag of het goed is!

Slide 28 - Slide

Quiztime in groepjes!
  1. Cherry Mae , Marilena, Amber, Bregje
  2. Alicia, Chiara, Jaimy, Aïsa
  3. Sidi, Dean, Bram, Tyler
  4. Tasawer, Vieiro, Megan, Zoë
  5. Vichemy, Elin, Aga, Ilan
  6. Rick, Mees, Amin, Mika

Slide 29 - Slide

Termen Lezen 4
  • Wat is een onderwerp?
  • Wat is de hoofdgedachte?
  • Wat is een tekstdoel?
  • Hoe kun je een mening herkennen?
  • Hoe kun je feiten herkennen? 

Slide 30 - Slide

Termen Lezen 4
  • Onderwerp: Waar de tekst over gaat, in één woord of een paar woorden gezegd.
  • Hoofdgedachte: In één zin vertellen wat er over het onderwerp wordt gezegd in de tekst.
  • Tekstdoel: Wat de schrijver wil bereiken met de tekst (informeren, amuseren, activeren, overtuigen of instrueren).
  • Mening: Is persoonlijk/subjectief. 
  • Feit: Is controleerbaar/objectief. 

Slide 31 - Slide

Onderwerp zoeken
Opdracht in stilte
  1. We gaan zo tien teksten bekijken.
  2. Schrijf het onderwerp (max. 3 woorden) op per tekst, nadat we er samen naar hebben gekeken.
  3. We bespreken klassikaal de onderwerpen.
  4. Wat heb je nodig om het onderwerp te bepalen?

Slide 32 - Slide

Hoofdgedachte zoeken
Opdracht in stilte
  1. We gaan nog een keer naar vijf teksten van de vorige opdracht kijken.
  2. Schrijf de hoofdgedachte (max. 2 zinnen) op per tekst, nadat we er samen naar hebben gekeken.
  3. We bespreken klassikaal de onderwerpen.
  4. Wat heb je nodig om de hoofdgedachte te bepalen?

Slide 33 - Slide

Tekstdoelen en tekstsoorten
In Schrijven 3 zijn de belangrijkste tekstdoelen en -soorten behandeld.
  1. Weet je nog welke tekstsoorten en tekstdoelen er zijn?
  2. Welke tekstsoorten bevatten vooral feiten?
  3. Welke tekstsoorten bevatten vooral meningen?

Slide 34 - Slide

Aan de slag
Lezen 4 - les 4 - opdracht 4
(Alternatieve opdracht hoeft niet!)

Slide 35 - Slide

ma. 22 mei - 2M1 - 3e uur
Terugblik
Iedereen Knalhard ingeleverd?
Huiswerk nakijken
Lezen 4 - les 4 afmaken

Slide 36 - Slide

Theorie Lezen 4
  • Tekstgeraamte
  • Leesmanieren
  • Tekstsoorten
  • Tekstverbanden (bijv. oorzaak/opsomming) en signaalwoorden (bijv. doordat/ten eerste)
  • Verwijswoorden (bijv. zij, die, dat, het, daar)
  • Tactiek achterhalen betekenis moeilijke woorden
  • Onderwerp en hoofdgedachte
  •  Feiten en meningen

Slide 37 - Slide

Knalhard
  1. Opdracht gemaakt? Stuur de link naar je website als je dat nog niet gedaan hebt.
  2. Opdracht nog niet gemaakt? Nog t/m donderdag de tijd. Anders 8e/9e uur bij mij inhalen.

Slide 38 - Slide

Nakijken huiswerk
  1. Pak de tekst over Justin Bieber erbij.
  2. Is het gelukt feiten en meningen te verzamelen? Wat was voor jou lastiger?
  3. Vergelijk de feiten/meningen met je buurman/-vrouw. Zie je een verschil? Waar komt dat door?
  4.  Wat is het verschil tussen een feit en een mening?

Slide 39 - Slide

Aan de slag!/huiswerk
Lezen 4 - opdr. 5: maken in PLOT26.
Lezen 4 - opdr. 6: maken in Classroom.

Slide 40 - Slide

vr. 26 mei - 2M2 - 1e uur
  • Bespreken opdr. 5 + 6, les 4, Lezen 4
  • Terugblik Lezen 4
  • Herhalen signaal- en verwijswoorden
  • Oefenen met signaal- en verwijswoorden

Slide 41 - Slide

Bespreken huiswerk
opdr. 5 + 6, les 4, Lezen 4

Slide 42 - Slide

Je weet...
  • wat er wordt bedoeld als er wordt gevraagd naar het onderwerp van een tekst.
  • wat er wordt bedoeld als er wordt gevraagd naar het hoofdgedachte van een tekst. 

Slide 43 - Slide

Schrijf op!
  1. Wat is een signaalwoord? Wat is de functie van een signaalwoord in de tekst?
  2. Wat is een verwijswoord? Wat is de functie van een verwijswoord in de tekst? 

Slide 44 - Slide

Signaalwoorden

Een tekst zonder signaalwoorden bestaat eigenlijk niet! (Zelfs in boekjes van Nijntje worden signaalwoorden gebruikt).
Zelfs het simpelste woordje 'en' is een signaalwoord.

Ik pakte mijn fiets EN fietste naar school. --> Er wordt iets OPGESOMD!

Slide 45 - Slide

Verwijswoorden
Verbanden tussen woorden en zinnen kunnen ook aangegeven worden met verwijswoorden.

  • Hij, ze, hem, haar, het, deze, die, dat, dit, wat.

Verwijswoorden kunnen verwijzen naar: een woord, meerdere woorden of zelfs een zin.

Slide 46 - Slide

Verwijswoorden - schrijf op

  1. Hoe verwijs je naar het-woorden (enkelvoud)?
  2.  Hoe verwijs je naar de-woorden (enkelvoud)?
  3. Hoe verwijs je naar meervoudsvormen?

Antwoorden

  1. Dit en dat
  2. Deze en die & hij/hem/zijn
    of deze en die & zij/ze/haar
  3. Deze en die & zij/ze/hen/hun

Slide 47 - Slide

Aan de slag!
  1. Opdrachten zie je op de volgende slides.
  2. Je krijgt een paar minuten per opdracht. Daarna bespreken we de eerste paar opdrachten klassikaal.
  3. Je maakt de opdrachten in je schrift! 
  4. Volgende week laat je dus je huiswerk zien door je schrift/blaadje met antwoorden op je tafel te leggen, voordat de les begint.

Slide 48 - Slide

Opdr. 1 - vul het juiste verwijswoord in.
  1. Chris is een jongetje _____ graag voetbalt. 
  2. Hij pakt daarvoor het liefst de bal _____ hij van zijn opa heeft gekregen.
  3. Die rolt namelijk het beste door het gras, _____ hij erg fijn vindt.
  4. Voetballen is volgens _____ de mooiste sport die er bestaat!
  5. Hij speelt intussen in het Nederlands jeugdelftal, _____ zijn ouders erg bijzonder vinden.

Slide 49 - Slide

Opdr. 1 - de antwoorden
  1. Chris is een jongetje dat graag voetbalt. 
  2. Hij pakt daarvoor het liefst de bal die hij van zijn opa heeft gekregen.
  3. Die rolt namelijk het beste door het gras, wat hij erg fijn vindt.
  4. Voetballen is volgens hem de mooiste sport die er bestaat!
  5. Hij speelt intussen in het Nederlands jeugdelftal, wat zijn ouders erg bijzonder vinden.

Slide 50 - Slide

Opdr. 2 - 
Verwijswoorden

Slide 51 - Slide

Opdracht 3 - signaalwoorden en verwijswoorden
  1. Op de volgende slide zie je een tekst.
  2.  Boven de tekst staan een aantal signaal- en verwijswoorden. Zet ze op de juiste plek.
Herinnering:
Signaalwoorden geven een signaal, maken het verband tussen alinea's of zinnen duidelijk.
Verwijswoorden verwijzen naar iets of iemand.

Slide 52 - Slide

Zet de verwijswoorden en signaalwoorden in de zinnen met gaten.
Kies uit: Ze – Bovendien – Hoewel – ze – ze – ze – ze – ze – die – hun.

MENSAAP
[...] [...] niet in staat zijn om de wereld over te nemen, behoren apen zeker tot de intelligentste dieren op aarde. Vooral chimpansees zijn heel vaak onderzocht om erachter te komen in hoeverre [...] intelligentie overeenkomt met [...] van mensen. Uit waarnemingen blijkt dat [...] complexe problemen op kunnen lossen. [...] maken in het wild zelfs gereedschap dat [...] gebruiken om aan voedsel te komen. [...] beschikken [...] over een indrukwekkend geheugen; [...] kunnen andere chimpansees én mensen zelfs jaren later nog herkennen. In gevangenschap hebben apen geleerd te communiceren en ideeën over te brengen met gebarentaal of met behulp van allerlei symbolen (lexigrammen).

Slide 53 - Slide

Antwoorden tekst
Hoewel ze niet in staat zijn om de wereld over te nemen, behoren apen zeker tot de intelligentste dieren op aarde. Vooral chimpansees zijn heel vaak onderzocht om erachter te komen in hoeverre hun intelligentie overeenkomt met die van mensen. Uit waarnemingen blijkt dat ze complexe problemen op kunnen lossen. Ze maken in het wild zelfs gereedschap dat ze gebruiken om aan voedsel te komen. Bovendien beschikken ze over een indrukwekkend geheugen; ze kunnen andere chimpansees én mensen zelfs jaren later nog herkennen. In gevangenschap hebben apen geleerd te communiceren en ideeën over te brengen met gebarentaal of met behulp van allerlei symbolen (lexigrammen).

Slide 54 - Slide

Opdr. 4 - tekst met vragen
  • Je krijgt zo een tekst en bijbehorende vragen op een blad. 
  • Zorg dat je deze allebei volgende les bij je hebt!!
  • Deze opdracht is huiswerk.

  • Wil je vast goed oefenen voor het GPW? Maak deze tekst alleen en let goed op bij de nabespreking volgende week.

Slide 55 - Slide

Je weet nu...
  • wat er wordt bedoeld als er wordt gevraagd naar het onderwerp van een tekst.
  • wat er wordt bedoeld als er wordt gevraagd naar het hoofdgedachte van een tekst. 
  • wat signaalwoorden zijn.
  • wat verwijswoorden zijn.

Slide 56 - Slide