This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Programm
Planung
was soll diese Woche bearbeitet werden?
Lernziel
was werdet ihr diese Woche lernen?
Aufgaben der Woche
Aufgaben des Schrittes 20
Aufgabe 3, Aufgabe 4, Aufgabe 6
Slide 1 - Slide
Rückblick
Was lerntet ihr letztes Mal?
Slide 2 - Slide
Planung
Wiederholung Grammatik Schritt 20
bezittelijk voornaamwoord / Ein-Gruppe
Aufgaben korrigieren
letzte Woche Schritt 20
Schritt 21 Schreiben
Personen beschreiben
Üben -> Aufgabe 1, 2B, 4 und 5
Slide 3 - Slide
Lernziel der Woche
Schritt 20
Du kannst einige einfache Sätze über dich selbst und andere Menschen schreiben
Slide 4 - Slide
Bezittelijk voornaamwoord
Oefen LessonUp
Slide 5 - Slide
Doel:
- Je weet wat mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden zijn en welk lidwoord daarbij past.
- Je weet wat het bezittelijk voornaamwoord is en kunt deze in een zin toepassen.
Slide 6 - Slide
Pak dit schema er even bij in je boek. Je vindt het schema op blz. 37
Slide 7 - Slide
Het bezittelijk voornaamwoord
Bezittelijke voornaamwoorden zijn woorden als mijn, jouw, enz.
De persoon is bijvoorbeeld eigenaar of maker van het genoemde: Mijn fiets, haar tekening, hun huis, enz.
Ze geven dus een bezit aan.
Slide 8 - Slide
Mannelijk (der) en onzijdig (das)
mijn- mein
jouw- dein
haar- ihr
zijn - sein
zijn- sein
ons\onze - unser
jullie-euer
hun - ihr
uw - Ihr
Slide 9 - Slide
Vrouwelijk (die) en meervoud (die)
mijn- meine
jouw- deine
haar- ihre
zijn - seine
zijn- seine
ons\onze - unsere
jullie-euere (eure)
hun - ihre
uw - Ihre
Slide 10 - Slide
De regel is dus:
Bij der en das woorden: Ein/Kein/Mein/Dein/Sein
Bij die woorden: Eine/Keine/Meine/Deine/Seine
Die eindigt op een e, dus er komt ook een e achter ein/kein/mein, enz.
Slide 11 - Slide
Even oefenen!
Slide 12 - Slide
Was ist ...............(jouw) Name (m)?
A
sein
B
mein
C
dein
D
Ihr
Slide 13 - Quiz
Das sind..................(onze) Eltern (mv).
A
deine
B
dein
C
unser
D
unsere
Slide 14 - Quiz
Maaike ist ..............(haar) Freundin.
A
euer
B
ihr
C
ihre
D
euere
Slide 15 - Quiz
Korrigieren
Aufgaben Schritt 20 ab S. 37
Aufgabe 3
Aufgabe 4
Aufgabe 6
Slide 16 - Slide
Welke woorden gaan over:
uiterlijk
kledingstukken
kleuren
Wat is de betekenis?
Slide 17 - Slide
Aufgaben ab Seite 43
Kontrolle:
Aufgabe 1
Aufgabe 2B
Aufgabe 4
Aufgabe 5*
*Aufgabe 5 -> je moet de juiste zinnen bij de personen schrijven
Slide 18 - Slide
Tekendictee
Ich werde einen Person beschreiben
Du zeichnest was du hörst
Wir vergleichen zusammen die Zeichnungen
Slide 19 - Slide
Schrijven
Schrijven in een andere taal is altijd lastig. Hier een paar tips:
maak je zinnen zo kort mogelijk
gebruik zoveel mogelijk woorden die jij kent
probeer woorden die je niet kent te omschrijven
zoek/vertaal alleen woorden als het echt niet anders kan
Slide 20 - Slide
Brief van Brenn (5 jaar)
Deze zomer gingen wij met de auto op vakantie en toen zijn we heel erg vroeg opgestaan en toen moesten we heel lang rijden en toen hebben we ook nog een broodje gegeten bij een tankstation en toen waren we op de camping en toen heb ik gezwommen in de zee en toen was er een onweersbui en toen moesten we weer weg en toen waren we weer thuis en het was een hele leuke vakantie
Slide 21 - Slide
Brief van Brenn (5 jaar)
Deze zomer gingen wij met de auto op vakantie. We zijn heel erg vroeg opgestaan. We moesten heel lang rijden. We hebben ook nog een broodje gegeten. Dit was bij een tankstation. Op de camping heb ik gezwommen in de zee. Er was ook een onweersbui. Dit was wel eng. De vakantie was leuk.