Tekstverbanden en signaalwoorden

Tekstverbanden en signaalwoorden
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 1 - Slide

Zinnen staan in een tekst altijd met elkaar in verband.
Zinnen die bij elkaar horen, vormen samen een alinea. Ook alinea's kunnen bij elkaar horen en vormen dan samen een deelonderwerp. Tussen alinea's onderling zitten bepaalde verbanden die je vaak kan herkennen aan signaalwoorden
Het herkennen van deze signaalwoorden helpt je bij het begrijpen van een tekst.

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
  • Aan het einde van de les weet je wat een tekstverband is.
  • Aan het einde van de les weet je wat signaalwoorden zijn.
  • Aan het einde van de les ken je de signaalwoorden bij de tekstverbanden.

Slide 3 - Slide

Tekstverbanden

Tussen woorden, zinnen en alinea's bestaat een verband. Dit noemen we een tekstverband.
Zonder tekstverbanden is je tekst niet 'stevig'.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Wat is doel/middel?
A
We hebben eerst een taart gebakken en daarna buiten gespeeld.
B
Om er voor te zorgen dat iedereen er bij kan zijn, houden we het feest op zaterdag.
C
Gisteren was ik heel erg moe, daarom heb ik tot 12:00 uur uitgeslapen.
D
Deze kerstvakantie ben ik naar Duitsland geweest. We hebben veel gegeten en gewandeld. Kortom, het was de beste kerstvakantie ooit!

Slide 6 - Quiz


Waar zie je een vergelijking?
A
Ik wil net als mijn vader later piloot worden!
B
Morgen ben ik jarig en ga ik zwemmen . Daarna gaan we frietjes eten.
C
Ik heb geen zin in het weekend, want ik moet huiswerk maken.
D
Ik ben eet vegetarisch, omdat ik een dierenvriend ben.

Slide 7 - Quiz

Wat is een opsomming?
A
Ik heb een hond, een kat en drie vogels als huisdier.
B
Op zaterdag heb ik een voetbalwedstrijd en op zondag ga ik naar de stad met vrienden. Al met al heb ik een druk weekend.
C
Ik woon in een groot huis.
D
Witte bonen in tomatensaus lust ik niet evenals gekookte wortels, die lust ik ook niet.

Slide 8 - Quiz

Welk tekstverband herken je?

Door de harde tegenwind was hij later bij zijn afspraak.
A
doel/middel
B
vergelijking
C
oorzaak/gevolg
D
reden

Slide 9 - Quiz

Wat is een tegenstelling?
A
Het regent buiten, maar ik wil toch gaan wandelen.
B
Om die reden is hij mijn minst favoriete docent.
C
Voor mijn opstel zal ik vast wel een voldoende halen, mits ik de signaalwoorden goed gebruik.
D
Niemand heeft zijn huiswerk gemaakt, dus de docent moet de deadline voor het opstel maar even uitstellen.

Slide 10 - Quiz

Hoe kan je een opsomming herkennen?
A
Door signaalwoorden te herkennen zoals 'ook', 'tevens', 'verder'
B
Door te letten op de letterlijke betekenis van de tekst
C
Door te letten op de mening van de schrijver
D
Door te letten op de emoties van de hoofdpersoon

Slide 11 - Quiz

Welk tekstverband wordt gebruikt in een tekstfragment dat verschillende aspecten van een onderwerp benoemt?
A
Vergelijking
B
Tegenstelling
C
Opsomming
D
Reden

Slide 12 - Quiz

In welke zin wijzen de signaalwoorden
op een tegenstelling?
A
Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
B
Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.
D
Ik kom langs, omdat ik daar veel zin in heb.

Slide 13 - Quiz

Wat is een voorbeeld van oorzaak-gevolg ?
A
De kat sprong uit het raam, waarna hij op vier poten landde en meteen wegrende.
B
In het weekend maak ik nooit huiswerk. Ik doe dan alleen leuke dingen, zoals afspreken met vrienden, gamen en boeken lezen.
C
Vroeger hield ik niet van spruitjes, maar intussen ben ik er dol op.
D
Doordat het regende, werd de straat glad.

Slide 14 - Quiz

Op welk tekstverband wijzen de
signaalwoorden 'daardoor' en 'zodat'?
A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
reden
D
tegenstelling

Slide 15 - Quiz

Op welk tekstverband wijzen de
signaalwoorden 'want' en 'omdat'?
A
opsomming
B
doel/middel
C
tegenstelling
D
reden

Slide 16 - Quiz

Op welk tekstverband wijzen de
signaalwoorden 'maar', 'toch' en 'echter'?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
oorzaak/gevolg

Slide 17 - Quiz

Signaalwoord
Geen signaalwoord

maar

   aan

worden 


 want

Hoewel

  slecht

Slide 18 - Drag question

Signaalwoorden van opsomming
Signaalwoorden van doel/middel
Signaalwoorden van oorzaak&gevolg
Signaalwoorden van tegenstelling
Signaalwoorden van reden
Signaalwoorden van conclusie
dus
omdat
echter
hierdoor
met
ten tweede
daarmee
want
hierdoor
want
maar
daarentegen
ook

Slide 19 - Drag question

Lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 20 - Slide


 Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?
A
ze - aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen

Slide 21 - Quiz


  Om welk tekstverband gaat het in zin 2?
A
volgorde in tijd
B
opsomming
C
reden
D
conclusie

Slide 22 - Quiz

Lees de tekst

Slide 23 - Slide

Signaalwoord
Geen signaalwoord
 
   ook

   aan

  word

   zo

  door

  slecht

Slide 24 - Drag question

Tekstverband = uitleg
Tekstverband = opsomming
Tekstverband = tegenstelling
 
   ook

  bijvoorbeeld

    zo

    maar

Slide 25 - Drag question

In twee- of drietallen
1. Schrijf een zin in je schrift met een opsommend tekstverband

2. Schrijf een zin in je schrift met een samenvattend tekstverband

3. Schrijf een zin in je schrift met een tegenstellend tekstverband

4. Schrijf een zin in je schrift met een chronologisch tekstverband

5. Schrijf een zin in je schrift met een toelichtend tekstverband

We bespreken de antwoorden na 10 minuten met onderling. 
timer
10:00

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Link

Slide 28 - Link

Slide 29 - Link

Slide 30 - Link

Toets

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Link