2HV 2.Stunde TO

1 / 25
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Lesdoel


  • Je weet wat naamvallen zijn/ je kan een zin ontleden
  • je kent de 4e naamval en je kan het toepassen

Slide 2 - Slide

Programm 

  • Kontrolle/ Quiz
  • Grammatik
  • Grammatik üben
  • Aufgaben machen
  •  Fragen / HA

Slide 3 - Slide

Aufgaben besprechen/ Kontrolle
  • S.98 / Nr. 1- 7 online
  • Kontrolle

Slide 4 - Slide

Was bedeutet Zutaten auf NL?

Slide 5 - Open question

Woher kommt der Kaiserschmarren?

Slide 6 - Mind map

Wanneer werd de taart voor het eerst gebakken?

Slide 7 - Mind map

Voor een "Sachertorte"heb je nodig:
A
meel, suiker, gist
B
meel, suiker, zout
C
meel, suiker, marmelade
D
meel, suiker, slagroom

Slide 8 - Quiz

Was weißt du über Wien?
( 2 Sätze)

Slide 9 - Mind map

Übersetze: ik lust geen jam.

Slide 10 - Open question

Grammatik

Slide 11 - Slide

Grammatik
  • S. 102/103 durchlesen
This video is no longer available
Welke video was dit?

Slide 12 - Slide

Zinontleden
1. Ich esse eine Kekse.
2. Mein Vater hat ein Buch gekauft.
3. Die Kinder lernen Deutsch
4. Essen wir heute Pizza.
5. Ich trinke gerne Kaffee.

Slide 13 - Slide

FÄlle
1. Ich esse ( een) Banane (v,)
2. Ich brauche  ( een ) Buch(o.)
3.  Ich suche (de) Bruder (m.)
4. ( mijn ) Mutter trinkt (een ) Tasse ( v.) Kaffee.
5. ( de ) Hamburger (m.) esse ich nicht.

Slide 14 - Slide

Wat is de 1e naamval
A
meewerkend voorwerp
B
bezit
C
onderwerp
D
lijdend voorwerp

Slide 15 - Quiz

Hoe vraag je naar de 4e naamval
A
wie/ wat + gezegde
B
wie/ wat + gezegde + onderwerp
C
aan wie/ wat + gezegde + onderwerp
D
wie / wat

Slide 16 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin:
Der Schüler stellt dem Lehrer eine Frage
A
dem Lehrer
B
eine Frage
C
der Schüler
D
stellt

Slide 17 - Quiz

Wer will keine Pizza essen.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Wer
B
keine Pizza
C

Slide 18 - Quiz

Welke lidwoorden veranderen in de 4e naamval?
A
de lidwoorden van vrouwelijke woorden
B
de lidwoorden van onzijdige woorden
C
de lidwoorden van meervoud
D
de lidwoorden van mannelijke woorden

Slide 19 - Quiz

Hoe zeg je een appel (m). in de 4e naamval?
A
eine Apfel
B
einen Apfel
C
ein Apfel
D
eins Apfel

Slide 20 - Quiz

Ergänze: Er sucht ( zijn) Vater.
A
sein
B
seine
C
seinen
D
zeinen

Slide 21 - Quiz

Übersetze: ik mag geen hamburger.
A
Ich mage keinen Hamburger.
B
Ich mag kein Hamburger.
C
Ich mag keinen Hamburger.
D
Ich mage keine Hamburger.

Slide 22 - Quiz

Aufgaben machen
  • S. 103/ Nr.8-10

Slide 23 - Slide

Hausaufgaben
Lernen:

K3: L1 + L2  lernen

Machen: 
Aufgaben fertig machen.

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide