Over het algemeen heerste er in de 18e eeuw een grotere welvaart dan in de 17e. De bevolking van Europa nam in rap tempo toe, vooral in het oosten, en de burgerij ontwikkelde zich tot de sterkste klasse in economisch opzicht. Tegen het einde van de eeuw wisten ze in sommige landen ook meer politieke macht te veroveren ten koste van de absolute monarchen.
In de Republiek der Verenigde Nederlanden was geen vorst. Diverse stadhouders hadden wel ambitie in die richting, maar ze werden tegengewerkt door het gewest Holland.
De Republiek was een statenbond met een Staten-Generaal aan het hoofd. Deze was echter een tamelijk machteloos orgaan: in feite gingen alle gewesten hun eigen gang. In de 17e eeuw werden ze bijeengehouden door de gemeenschappelijke vijand Spanje, maar nu dreigde de bond voortdurend ten onder te gaan aan interne conflicten.
In de tweede helft van de 18e eeuw ontstonden in de Republiek twee politieke stromingen.
De patriotten streefden naar meer democratie, de prinsgezinden waren de aanhangers van de stadhouders van het huis van Oranje.
In die tijd was ook in Frankrijk het verzet tegen de koning op gang gekomen, wat leidde tot de Franse revolutie van 1789. De Nederlandse patriotten kregen hulp van de Franse revolutionairen. In 1793 vielen de Fransen de Republiek binnen en stadhouder Willem V vluchtte naar Engeland. In 1795 werd de Bataafse Republiek uitgeroepen. Drie jaar later stelde men de eerste grondwet op, waarin onder andere de scheiding van kerk en staat werd vastgelegd.
De culturele stroming van de 18e eeuw was de Verlichting. Met deze term wilde men aangeven dat in de 18e eeuw het gevoel ontstond dat de wereld langzaam maar zeker duidelijk, helder, 'verlicht' aan het worden was. De mens had als het ware altijd in een geestelijke duisternis geleefd, maar dankzij de inzichten die men in de Renaissance had opgedaan, begon daar een eind aan te komen. Dit kon omdat men zich niet langer gebonden voelde aan wat was overgeleverd van vroeger of wat door Kerk en overheden was voorgeschreven. In plaats daarvan was men gaan onderzoeken hoe de wereld in elkaar zat (empirisme) en dat leidde tot talrijke nieuwe wetenschappelijke inzichten.
In de 18e eeuw ontstond hieruit de opvatting dat de menselijke ratio (verstand, rede) in staat was álles op te lossen. Vanwege dit rationalisme wordt de Verlichting ook wel aangeduid met termen als 'Tijdperk van de Rede'.
We kunnen de Verlichting omschrijven als een progressieve stroming waarin allerlei nieuwe ideeën werden verkondigd. (Tegenwoordig wordt het woord 'verlicht' ook gebruikt in de betekenis van vrij van voordelen, vooruitstrevend, ruimdenkend.) In de literatuur treffen we dat nieuwe eigenlijk alleen maar aan in het proza.
De verlichte prozaliteratuur is in essentie didactisch: literatuur was een middel om de lezer nieuwe - rationele - ideeën en opvattingen te bieden en de taal is daarom duidelijk en zakelijk. Het grootste didactische werk uit de Verlichting is de Encyclopédie, waaraan talrijke geleerden meewerken onder leiding van Denis Diderot. In dit werk - dat 35 delen telde - poogde men alle kennis samen te vatten, niet alleen met de bedoeling om de lezer informatie te geven, maar ook om hem de juiste - rationele - weg te tonen.
Ook verscheen er een groot aantal Tijdschriften. Die tijdschriften waren niet zuiver informatief, maar didactisch-moralistisch. De lezer kon er artikelen vinden over wetenschap, beeldende kunst, literatuur, opvoedkunde enzovoort. Veel artikelen waren in een verhalende vorm gegoten: dialogen, brieven, fabels, reisbeschrijvingen. De stijl ervan was eenvoudig, men wilde de burgerij - die nog weinig ontwikkeld was - opvoeden.
Heel belangrijk was in de 18e eeuw de episch-didactische literatuur. Het overheersende genre op dit gebied was het imgainaire reisverhaal: een tekst waarin een reis die nooit gemaakt is, beschreven wordt. Dit genre was populair, want het leende zich goed voor didactische doeleinden omdat de reis door allerlei verzonnen landen met verschillende bestuursvormen, waardoor de auteur kon laten zien wat volgens hem wel of niet juist was.
De belangrijkste literaire vernieuwing in de 18e eeuw is het ontstaan van de roman. Bij de overige genres gaat het niet om de personen die erin optreden, maar de ideeën die achter het verhaal schuilgaan. Bij een roman gaat het juist om het personage: de gebeurtenissen zijn een middel om de persoon te beschrijven. De auteurs proberen karakters te tekenen (psychologische roman) of te laten zien hoe personen in de loop van hun leven veranderen (ontwikkelingsroman).
De roman ontstond rond 1740 in Engeland, verspreidde zich al snel over heel Europa en ontwikkelde zich in talloze richtingen. In de loop van de 19e eeuw werd hij het belangrijkste en meest gelezen literaire genre, wat hij tegenwoordig nog steeds is.