Samenstellingen

Samenstellingen
Lesdoel: aan het einde van de les kan ik bepalen of ik woorden los of aan elkaar moet schrijven. 
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Samenstellingen
Lesdoel: aan het einde van de les kan ik bepalen of ik woorden los of aan elkaar moet schrijven. 

Slide 1 - Slide

Samenstellingen
  • Twee woorden die één begrip vormen schrijf je aan elkaar
  • Twee zelfstandig naamwoorden krijgen nieuwe betekenis

Platte grond
is niet hetzelfde als een plattegrond.
'Er is een weeralarm' is wat anders dan 'er is weer alarm'.
In sommige gevallen maakt het verkeerd schrijven van een samenstelling echt wel verschil...

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Aan elkaar of los

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Wat is inhoudelijk het verschil tussen:

lange afstandsloper / langeafstandsloper

Slide 8 - Open question

Langeafstandsloper
(iemand die lange afstanden loopt)
Lange afstandsloper
(zegt iets over lengte van de loper)

Slide 9 - Slide

Wat is inhoudelijk het verschil tussen:
Rook worst / Rookworst

Slide 10 - Open question

Rookworst
Rook worst

Slide 11 - Slide

Tussenklanken
-e / -en / s

Boek + week = boekenweek
Zon + schijn = zonneschijn
Station + straat = stationsstraat

Maar waarom?

Slide 12 - Slide

Tussenklanken
-e / -en
Je schrijft een tussen -en als:
  • Het eerste deel een zelfstandig naamwoord is én een meervoud heeft op -en

Boek + kast= boekenkast (boek is een zelfst. nw. en meervoud op -en)

Slide 13 - Slide

Tussenklanken
Je schrijft een tussen -en als:
  • Het eerste deel een zelfstandig naamwoord is én een meervoud heeft op -en

Fiets + stalling = fietsenstalling
Kat + bak = kattenbak
Pan + koek = pannenkoek

Slide 14 - Slide

Tussenklanken
Je schrijft een tussen -als het eerste deel:
  • Geen zelfstandig naamwoord is (jokkebrok)
  • Een meervoud heeft op -s of een dubbel meervoud heeft (groentesoep)
  • Geen meervoud heeft (rijstepap)
  • Uniek is (zonneschijn)

Slide 15 - Slide

Tussenklanken
Je schrijft een tussen s als je een tussen -s hoort.

Landing + baan = landingsbaan
Station + chef = stationschef

Als je twijfelt kan je het tweede deel vervangen voor een ander woord. Station + klok = stationsklok

Slide 16 - Slide

Klant + service =
A
Klanteservice
B
Klantenservice

Slide 17 - Quiz

Fiets + maker =
A
Fietsenmaker
B
Fietsemaker

Slide 18 - Quiz

Zon + bloem =
A
Zonnebloem
B
Zonnenbloem

Slide 19 - Quiz

Lam + wol =
A
Lammewol
B
Lammenwol
C
Lamswol

Slide 20 - Quiz

Koppelteken
Sommige woorden hebben een koppelteken nodig
  • Aardrijkskundige namen: Noord-Holland, Nieuw-Zeeland
  • Als klinkers botsen: diploma-uitreiking (diplomauitreiking)
  • Na afkortingen en tekens: vmbo-docent, &-teken
  • Na bepaalde voorzetsels: oud-leerling, interim-directeur

Slide 21 - Slide

Koppelteken of geen koppelteken?
A
Ski-instructeur
B
Skiinstructeur

Slide 22 - Quiz

En de laatste vraag...
Superspannend!

Slide 23 - Slide

Koppelteken of geen koppelteken?
A
Astma-aanval
B
Astmaaanval

Slide 24 - Quiz

Zelfstandig werken
Zie de Powerpoint

Slide 25 - Slide

Ik smeer mij in met zon + brand ...

Slide 26 - Open question

familie van der sar post plaatjes op instagram

Slide 27 - Open question