DIAGNOSTISCHE TOETS H1 en H2

Welkom
H1 Elektriciteit en H2 Stoffen oefentoets
1 / 44
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmboLeerjaar 3

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom
H1 Elektriciteit en H2 Stoffen oefentoets

Slide 1 - Slide

Welk onderdeel van een stroomkring heeft dezelfde functie als een radiator in een CV installatie?
A
een lampje
B
een schakelaar
C
een spanningsbron
D
stroomdraden

Slide 2 - Quiz

Koppel de juiste grootheid, symbool en eenheid
Weerstand
Spanning
Stroomsterkte
Ohm
Volt
Ampere
R
I
U

Slide 3 - Drag question

Wat is de formule om het vermogen van een apparaat te berekenen?

A
stroomsterkte = vermogen : spanning
B
vermogen = spanning : stroomsterkte
C
vermogen = spanning × stroomsterkte
D
vermogen = spanning + stroomsterkte

Slide 4 - Quiz

Een bouwlamp heeft een vermogen van 250 W.
Bereken de energie die de bouwlamp verbruikt als hij 3 uur brandt.

energie = vermogen × tijd
A
750 wh
B
750 kWh
C
0,75kWh
D
1000 kWh

Slide 5 - Quiz

Bereken de kosten van de energie voor een lamp van 60 W die 1000 uur brandt.

energie = vermogen × tijd
A
€ 1,38
B
€ 138,0
C
€ 13,80
D
€ 600,

Slide 6 - Quiz

Welke 2 beweringen zijn waar als je 3 lampjes in serie met elkaar schakelt?
A
Stroomsterkte is overal gelijk
B
Stroomsterkte door het eerste lampje is groter
C
Stroomsterkte is alle stroomsterktes opgeteld
D
stroomsterkte kan maar 1 route volgen

Slide 7 - Quiz

Welke twee beweringen over overbelasting zijn waar?
A
De stroom wordt te groot
B
De stroom ondervindt vrijwel geen weerstand meer
C
Er treedt kortsluiting in een apparaat op
D
Er zijn te veel apparaten op één groep aangesloten.

Slide 8 - Quiz

Op een broodrooster zit het typeplaatje
Wat is het vermogen van deze
broodrooster?

A
230V
B
50Hz
C
062004
D
850W

Slide 9 - Quiz

Wat is de formule om het vermogen van een apparaat te berekenen?

A
P = U ∙ I
B
U = I . P
C
P = I/U
D
U = P ∙ I

Slide 10 - Quiz

Hoeveel energie verbruikt een waterkoker van 2 kW als hij 6 minuten wordt gebruikt?


A
0,2 kWh
B
12 kWh
C
200 kWh
D
12 000 kWh

Slide 11 - Quiz

Wanneer moeten apparaten worden geaard?

A
Als ze dubbel geïsoleerd zijn.
B
Als ze een metalen buitenkant hebben.
C
Als ze een kunststof buitenkant hebben.
D
Als ze niet geïsoleerd zijn.

Slide 12 - Quiz

Over een weerstand staat een
spanning van 6 V. Bij die spanning loopt er een stroom van 0,3 A.
Welke waarde heeft deze weerstand?

A
0,05 OHM
B
20 OHM
C
1,8 OHM
D
500 OHM

Slide 13 - Quiz

0,006 A = … mA
A
6
B
6000
C
60
D
0,0000006

Slide 14 - Quiz

wat geven de meters aan
A
de stroomsterkte is 4 A de spanning is 12 V
B
de stroomsterkte is 0,4 A de spanning is 12 V
C
de stroomsterkte is 4 A de spanning is 7 V
D
de stroomsterkte is 0,4 A de spanning is 7 V

Slide 15 - Quiz

861 mA = … A
A
861000
B
0,861
C
8,61
D
8610

Slide 16 - Quiz

Als twee batterijen van 1,5 V in serie geschakeld worden, hoe groot is dan de totale spanning?
A
1,5 V
B
1,5 A
C
3 V
D
3 A

Slide 17 - Quiz

Om een bouwterrein te verlichten, worden drie schijnwerpers van elk 500 W ingezet. Deze branden twee weken lang elke avond van 22.00 uur tot ’s morgens 6.00 uur.
Bereken hoeveel dit kost. (1kWh kost 0,25 euro)

Slide 18 - Open question

a. Hoe groot is de stroom door dit tosti
ijzer als deze aanstaat?
b Hoeveel energie verbruikt het tosti-ijzer als deze 12 minuten aan staat?(J)
Schrijf allebei de berekeningen op.

Slide 19 - Open question

Het symbool in de afbeelding staat symbool voor een .............
A
Stopcontact
B
Amperemeter
C
Lamp
D
Weerstand

Slide 20 - Quiz

Het symbool in de afbeelding staat symbool voor een .............
A
Stopcontact
B
Amperemeter
C
Lamp
D
Weerstand

Slide 21 - Quiz

Op een groep van een huisinstallatie (230V) worden de volgende apparaten aangesloten: een tosti-ijzer (460W), een koelkast (650W) en een magnetron (800W). Deze groep wordt beveiligd door een zekering van 16 A. Rik sluit een stofzuiger (1800W) aan op dezelfde groep en zet hem aan.
a.Bereken de stroomsterkte door elk apparaat
b. Bereken de totale stroomsterkte door de zekering
c. Leg uit of de zekering de stoom uitschakelt

Slide 22 - Open question

Hoe heet het kleinste deeltje van een stof met alle eigenschappen van die stof?
A
Atoom
B
Kristal
C
Molecuul

Slide 23 - Quiz

Waaruit bestaat een molecuul?
A
Uit andere moleculen
B
Uit atomen
C
Uit kristallen

Slide 24 - Quiz

vloeibaar
vast
gas

Slide 25 - Drag question

Je gaat ijs verwarmen. In welke volgorde komen de faseovergangen dan voor?
A
eerst smelten, dan condenseren
B
eerst smelten, dan stollen
C
eerst smelten, dan verdampen
D
eerst verdampen, dan condenseren

Slide 26 - Quiz

Waarop let een ontwerper bij de keuze van het materiaal?
A
de eigenschappen van het materiaal
B
elektrische geleiding en roestwerend
C
goedkoop en licht in gewicht

Slide 27 - Quiz

sleep naar juiste pictogram!
corrosief
lange termijn gezondheidsgevaarlijk
ontvlambaar
oxiderend
giftig

Slide 28 - Drag question

Je helpt met het schoonmaken en opruimen van de keuken.
Waar laat je de aardappelschillen?
Gebruik de tabel Klein chemisch afval, groente-, fruit- en tuinafval en recycling in BINAS 27

A
KCA
B
GFT
C
Plastic
D
Papier

Slide 29 - Quiz

Je helpt met het schoonmaken en opruimen van de keuken.
Waar laat je het broodrooster dat kapot is?
Gebruik de tabel Klein chemisch afval, groente-, fruit- en tuinafval en recycling in BINAS 27
A
GFT
B
Papier
C
KCA
D
Plastic

Slide 30 - Quiz

Welke van de volgende kenmerken is een stofeigenschap?
A
gewicht
B
lengte
C
smeltpunt
D
temperatuur

Slide 31 - Quiz

Een water ijsje ligt op tafel in de zon.
Wat gebeurt met de snelheid van de moleculen tijdens het smelten?
A
wordt kleiner
B
wordt groter
C
verandert niet
D
hangt van het soort ijs af

Slide 32 - Quiz

Herhaling vorig hoofdstuk...
Hoe ziet de opbouw van een stof eruit?
stof
atoom
molecuul

Slide 33 - Drag question

vuur, open vlam en roken verboden
Verboden te eten en drinken
Schadelijke of irriterende stoffen bord.
geen toegang

Slide 34 - Drag question

Zet op volgorde van groot naar klein
molecuul
stof
atoom

Slide 35 - Drag question

Een stofeigenschap
Géén stofeigenschap
Kleur
Geur
Massa
Smaak
Hardheid
Dichtheid
Volume
Vorm

Slide 36 - Drag question

cm3
gram
gram/cm3
massa
volume
dichtheid

Slide 37 - Drag question

De dichtheid van Nikkel bij kamertemperatuur is:
ZOEK IN BINAS OP
A
8,90 g/cm3
B
1726 g/ cm3
C
310 g/cm3
D
0.46 g/cm3

Slide 38 - Quiz

Wat is dichtheid?
A
De hoeveelheid stof per 1 gram
B
De hoeveelheid stof die je weegt
C
De hoeveelheid stof per 1 cm3
D
De hoeveelheid stof die je ziet

Slide 39 - Quiz

De eenheid van dichtheid is...
A
g/cm3
B
cm3/g

Slide 40 - Quiz


De blokken zijn gemaakt van hetzelfde materiaal
Wat kun je zeggen over de dichtheid?

A
Blok 1 heeft de grootste dichtheid
B
Blok 2 heeft de grootste dichtheid
C
De dichtheid van beide blokken is gelijk
D
Je kunt niet weten welk blok de grootste dichtheid heeft

Slide 41 - Quiz


A
Natuurkundig proces
B
Chemische reactie

Slide 42 - Quiz

Chemische Reactie
Geen chemische reactie

Slide 43 - Drag question

EINDE
SUCCES MET HET VOORBEREIDEN TOETSWEEK!!!

Slide 44 - Slide