- Je weet welke tijd de Past Simple is - Je weet wanneer je de Past Simple gebruikt - Je weet hoe je de Past Simple moet vervoegen (werkwoorden)
1 / 21
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1
This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Lesson goals
- Je weet welke tijd de Past Simple is - Je weet wanneer je de Past Simple gebruikt - Je weet hoe je de Past Simple moet vervoegen (werkwoorden)
Slide 1 - Slide
Lesson goals
- Je weet welke tijd de Past Simple is - Je weet wanneer je de Past Simple gebruikt - Je weet hoe je de Past Simple moet vervoegen (werkwoorden)
Slide 2 - Slide
Lesson goals
- Je weet hoe je een vraag maakt in de Past Simple - Je weet een ontkenning maakt in de Past Simple - Je kent een aantal onregelmatige werkwoorden in de Past Simple
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Welke tijd is de Past Simple?
A
Verleden tijd
B
Voltooid verleden tijd
C
Voltooide tijd
Slide 5 - Quiz
Wanneer gebruik je de Past Simple?
A
In het verleden gebeurd maar nog niet afgelopen
B
In het verleden gebeurd en afgelopen
Slide 6 - Quiz
Past Simple
= Verleden tijd!
Je gebruikt het om aan te geven dat iets gebeurd is, en nu afgelopen is.
Voorbeeld belangrijke woorden: yesterday, last week, in 2004, etc (iets wat tijd aangeeft in het verleden dus)
Slide 7 - Slide
Werkwoorden vervoeg je in de Past Simple door... (voorbeeld: walk)
A
+s te gebruiken (She walks)
B
+ed te gebruiken (She walked)
C
+ing en to be te gebruiken (She was walking)
Slide 8 - Quiz
Werkwoorden
De meeste werkwoorden kan je in de Past Simple zetten, door er +ed achter te zetten: I play - I played She walks - she walked You bike - you biked
Slide 9 - Slide
Vragen in de Past Simple
- Als er een vorm van to be in de zin staat, zet je was of were vooraan. Verleden tijd van to be = was en were I was You were He/she/it were They, we, you were
Voorbeeld: He was the best singer. (gewone zin) Was he the best singer? (vraagzin)
Slide 10 - Slide
Vragen in de Past Simple
Is er geen vorm van to be in de zin?
Dan begin je de zin met did. Did is al verleden tijd, dus volgt het hele werkwoord (niet in de verleden tijd dus!)
Voorbeeld: She worked in the supermarket (gewone zin) Didshe work in the supermarket? (vraagzin)
Slide 11 - Slide
Gewone zin: They were happy
Vraagzin: ..
A
Happy they were?
B
They were happy?
C
Were they happy?
Slide 12 - Quiz
Gewone zin: I was at school
Vraagzin: ..
A
Was I at school?
B
I was at school?
C
At school I was?
Slide 13 - Quiz
Gewone zin: You worked in Australia Vraagzin: ...
A
Did you worked in Australia?
B
Did you work in Australia?
C
You worked in Australia?
Slide 14 - Quiz
Ontkenningen maken in de Past Simple
Om een ontkenning te maken wanneer er to be in een zin staat, gebruik je was not of were not (wasn't/weren't). Je mag beide vormen gebruiken (verkort of volledig).
I was doing groceries yesterday - I wasn'tdoing groceries yesterday. You were at school last week - You weren't at school last week
Slide 15 - Slide
Ontkenningen maken in de Past Simple
Geen vorm van to be? Dan gebruik je didn't/did not. Na didn't komt het hele werkwoord.
Voorbeeld: I had a headache. - I didn't have a headache. You came to Spain in July - You didn't come to Spain in July.
Slide 16 - Slide
Een regelmatig werkwoord vervoeg je met +ed. Maar kies nu de goede versie van een onregelmatig werkwoord:
A
to have - had
B
to have - haved
Slide 17 - Quiz
Een regelmatig werkwoord vervoeg je met +ed. Maar kies nu de goede versie van een onregelmatig werkwoord:
A
to buy - buyed
B
to buy - bought
Slide 18 - Quiz
Onregelmatige werkwoorden
Hebben een afwijkende spelling bij het vervoegen naar de Past Simple (dus niet +ed). De lijst staat achterin je boek.
Slide 19 - Slide
Je weet..
- tijd de Past Simple is - wanneer je de Past Simple gebruikt - hoe je de Past Simple moet vervoegen (werkwoorden)
Slide 20 - Slide
Je weet
- hoe je een vraag maakt in de Past Simple - hoe je een ontkenning maakt in de Past Simple - een aantal onregelmatige werkwoorden in de Past Simple