wk 10: les 3 - 22 Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp

Donderdag 7 maart - 1HA
  • 10 minuten stillezen
  • Terugblik: 22 Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp (blz. 90)
  • Huiswerkopdrachten bespreken
  • Aan de slag!





timer
10:00
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Donderdag 7 maart - 1HA
  • 10 minuten stillezen
  • Terugblik: 22 Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp (blz. 90)
  • Huiswerkopdrachten bespreken
  • Aan de slag!





timer
10:00

Slide 1 - Slide

Deze les ga je leren...
...hoe je het lijdend voorwerp en het meewerkend voorwerp kunt vinden. 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Aan de slag!
Maak opdr. 8 (blz. 93)
Klaar? Maak de vragen op de volgende slides.

Slide 4 - Slide

Waar is de zin goed verdeeld in zinsdelen?


Gisteren hebben we een lief katertje bij het dierenasiel opgehaald. 
A
Gisteren hebben / we / een lief katertje / bij het dierenasiel / opgehaald.
B
Gisteren / hebben / we / een lief katertje bij het dierenasiel / opgehaald.
C
Gisteren / hebben / we een lief katertje / bij het dierenasiel / opgehaald.
D
Gisteren / hebben / we / een lief katertje / bij het dierenasiel / opgehaald.

Slide 5 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde WWG?
(WWG = alle werkwoorden in de zin)


Gisteren hebben we een lief katertje bij het dierenasiel opgehaald. 
A
hebben
B
opgehaald
C
hebben opgehaald
D
gisteren

Slide 6 - Quiz

Wat is het onderwerp OND?
(OND = wie doet iets, 'wie hebben opgehaald'?


Gisteren hebben we een lief katertje bij het dierenasiel opgehaald. 
A
we
B
bij het dierenasiel
C
een lief katertje
D
gisteren

Slide 7 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp LV?
(LV = wie/wat hebben we gisteren opgehaald?


Gisteren hebben we een lief katertje bij het dierenasiel opgehaald. 
A
we
B
bij het dierenasiel
C
een lief katertje
D
gisteren

Slide 8 - Quiz

Welke zinsdelen blijven over?


Gisteren hebben we een lief katertje bij het dierenasiel opgehaald. 
A
gisteren
B
bij het dierenasiel
C
opgehaald
D
gisteren, bij het dierenasiel

Slide 9 - Quiz

BONUSVRAAG: hoe noem je de zinsdelen die je overhoudt als je alles goed hebt ontleed?


Gisteren hebben we een lief katertje bij het dierenasiel opgehaald. 
A
bijwoordelijke bepaling
B
bwb

Slide 10 - Quiz

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
De ober 
heeft 
de jas
aan de klant 
gegeven. 

Slide 11 - Drag question

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
Gisteren
bracht
ze
een goed boek
voor mij
mee.

Slide 12 - Drag question

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
Marjan
had
een mooi gedicht
voor haar opa 
geschreven. 

Slide 13 - Drag question

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
Het jongetje
gaf
haar
zijn mooiste tekening
op haar verjaardag. 

Slide 14 - Drag question

Dus welke twee vragen stel je om het meewerkend voorwerp in een zin te vinden?

Slide 15 - Open question

Wat is het meewerkend voorwerp?

Sophie doet jou de groeten.
A
Er is geen meewerkend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten

Slide 16 - Quiz

Wat is de pv in de volgende zin?

Vroeger las mijn moeder mij een verhaaltje voor.
A
Vroeger
B
las
C
mijn moeder
D
een verhaaltje

Slide 17 - Quiz

Wat is het WWG in de volgende zin?

Vroeger las mijn moeder mij een verhaaltje voor.
A
Vroeger
B
las
C
las voor
D
een verhaaltje

Slide 18 - Quiz

Wat is het OND in de volgende zin?

Vroeger las mijn moeder mij een verhaaltje voor.
A
mijn moeder
B
mij
C
een verhaaltje
D
vroeger

Slide 19 - Quiz

Wat is het LV in de volgende zin?

Vroeger las mijn moeder mij een verhaaltje voor.
A
mijn moeder
B
las
C
mij
D
een verhaaltje

Slide 20 - Quiz

Wat is het MV in de volgende zin?

Vroeger las mijn moeder mij een verhaaltje voor.
A
vroeger
B
mijn moeder
C
mij
D
een verhaaltje

Slide 21 - Quiz

Wat is de BWB in de volgende zin?

Vroeger las mijn moeder mij een verhaaltje voor.
A
Vroeger
B
las
C
mij
D
voor

Slide 22 - Quiz

Ontleden in zinsdelen
Verdeel deze zinnen eerst in zinsdelen door middel van dit soort strepen: …. / … / …. / ….

Benoem vervolgens werkwoordelijk gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp (indien aanwezig, anders schrijf je niets op). 

Slide 23 - Slide

1. Het Nederlands voetbalelftal en alle bijbehorende fans keren hopelijk over 4 jaar op het EK voetbal terug.
wwg:
ond:
lv.:
mwv.:

Slide 24 - Open question

2. Het pakketje is vanmorgen door de postbode bij de buren afgeleverd.
wwg:
ond:
lv.:
mwv.:

Slide 25 - Open question

3. Mail de rest van de klas vanavond even de laatste details voor morgen!
wwg:
ond:
lv.:
mwv.:

Slide 26 - Open question

Creëren van zinnen
Maak nu zelf zinnen. Per zin staat beschreven welke onderdelen de iedere zin precies moet bevatten.

Slide 27 - Slide

1. Maak een zin met precies 5 zinsdelen. Het onderwerp moet een lidwoord, een bijvoeglijk naamwoord en een zelfstandig naamwoord bevatten.


Slide 28 - Open question

2. Maak een zin met precies 4 zinsdelen.
Je zin moet de volgende zinsdelen bevatten: werkwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling (dus GEEN onderwerp!).
Je meewerkend voorwerp moet bestaan uit: een voorzetsel, lidwoord en zelfstandig naamwoord.


Slide 29 - Open question

Klaar? 
Lezen in je leesboek
of
Drillster H21, 22
of
werken aan de leesclub van Litlab

Slide 30 - Slide