Spelling - paragraaf 1 - persoonsvorm

Spelling
Paragraaf 1
Persoonsvorm
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Spelling
Paragraaf 1
Persoonsvorm

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
Leerdoel: je kan de persoonsvorm herkennen en deze in de tegenwoordige tijd en verleden tijd op juiste manier spellen.

- Het belang van spelling
- Reflectie
- Terugblik
- Uitleg theorie
- Opdrachten maken

Slide 2 - Slide

Wat is het belang van spelling? Waarom besteden we er zo veel aandacht aan op school?

Slide 3 - Open question

Belang van spelling
Correct spellen is belangrijk, want je wordt niet of minder serieus genomen als je spelfouten maakt. 

De spellingcorrector van programma's als Word herkennen lang niet altijd alle fout gespelde (werkwoords)vormen. Daarom is het belangrijk dat je de regels voor de (werkwoord)spelling beheerst.

Slide 4 - Slide

Welke werkwoordsvormen zijn er?

Slide 5 - Mind map

Hoe spel je de persoonsvorm in de volgende zin? (Worden) je morgen zestien jaar?

Slide 6 - Open question

Hoe spel je de persoonsvorm in de volgende zin? Wij (verhuizen) gisteren naar een andere stad.

Slide 7 - Open question

Hoe spel je de persoonsvorm in de volgende zin? Het ongeluk (gebeuren) nu voor onze ogen.

Slide 8 - Open question

Werkwoordsvormen
  • Infinitief (inf): hele werkwoord > verandert niet
  • Persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt): let op het onderwerp > ezelsbruggetje: ik loop, hij loopt, loop je/jij
  • Persoonsvorm verleden tijd (pvvt) > gebruik de stam en 't ex-kofschip
  • Gebiedende wijs (gw): ik-vorm, onderwerp ontbreekt
  • Voltooid deelwoord (vd): in combinatie met ww zijn, hebben, worden (begint vaak met ge-, of met be-, her-, ont-, ver-), gebruik 't ex-kofschip
  • Onvoltooid deelwoord (od): infinitief + -d(e) erachter
  • Bijvoeglijk naamwoord (bn): gemaakt van voltooid of onvoltooid deelwoord, hoort bij een zelfstandig naamwoord (korte en lange vorm met -e)

Slide 9 - Slide

Opdrachten maken
- Op je laptop -> Magister -> leermiddelen -> Spelling (cursus 8) -> Lastige gevallen in de werkwoordspelling
- Maak opdr. 1 en 2
- Heb je meer dan 70% goed, dan mag je een ander onderdeel kiezen van spelling waar je (nog) niet zo goed in bent: hoofdletters en leestekens, aan elkaar of los, liggend streepje, trema, apostrof, accenttekens
- Maak de opdrachten, zodra je het onderdeel onder de knie hebt, ga je naar het volgende onderdeel
- Heb je minder dan 70% goed, dan ga je naar het onderdeel persoonsvorm, maak opdr. 4 en 5.
- Vervolgens ga je naar het onderdeel overige werkwoordsvormen maak opdr. 3 t/m 8

Slide 10 - Slide

Persoonsvorm
  • Elke zin heeft een of meer persoonsvormen. 
  • De persoonsvorm geeft het getal aan (enkelvoud of meervoud), de persoon en de tijd (tegenwoordige of verleden tijd). 
  • Je vindt de persoonsvormen door de zin van tijd te veranderen; de werkwoorden die mee veranderen, zijn persoonsvormen.

Mary heeft in haar leven nooit geschaatst, omdat ze bang is om te vallen.

Slide 11 - Slide

Persoonsvorm
Tegenwoordige tijd
  • ik-vorm als er ik bij staat en als er jij (of je waarvan je jij kunt maken) achter staat:

– ik beloof, ik word; beloof jij, word jij;
  • ik-vorm + t (in alle andere gevallen):
– jij belooft, jij wordt, hij/zij belooft, hij/zij wordt, Melanie belooft, Karst wordt.
  • als infinitief (hele werkwoord) als meervoud:
– wij beloven, de spelers worden.



Slide 12 - Slide

Persoonsvorm
Verleden tijd
Gebruik bij zwakke werkwoorden ’t (e) x - f (o) k s ch (aa) p:
  • Als de letter voor de uitgang -en van het hele werkwoord een t, x, f, k, s, ch of p is, schrijf de verleden tijd dan als ik-vorm + te(n):
– kuchen: de ch staat in ’t (e) x - f (o) k s ch (aa) p → kuchte(n)
  • Als de letter voor de uitgang -en van het hele werkwoord een andere letter is, schrijf de verleden tijd dan als ik-vorm + de(n):
– blozen: de z staat niet in ’t (e) x - f (o) k s ch (aa) p → bloosde(n)




Slide 13 - Slide

Persoonsvorm
  • De vervoeging van de sterke werkwoorden (die in de verleden tijd een andere klank krijgen) levert geen spellingproblemen op (bijvoorbeeld: krijgen – kregen). 
  • Sterke werkwoorden maak je langer om te horen of de laatste letter een -d of een -t is.
– de jongen vond (want: vonden); zij zoekt – zij zocht (want: zochten)

Onthoud: een persoonsvorm in de verleden tijd spel je nooit met -dt!

Slide 14 - Slide

Persoonsvorm
Ezelsbruggetje: lopen
- Ik loop; loop jij; hij loopt

Ezelsbruggertje: smurven
- Ik smurf; smurf jij; hij smurft
- Hij smurfde; wij smurfden

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Opdrachten maken
- Blz. 268-271
- Maak de opdrachten op je laptop bij Nieuw Nederlands online
- 5-10 min
- Individueel

Slide 17 - Slide

Importwerkwoorden
Engelse werkwoorden die in het Nederlands gebruikt worden, vervoeg je alsof het Nederlandse werkwoorden zijn.

  • Schrijf in de tegenwoordige tijd: ze relaxt, hij baseballt, jij jogt. 
  • Laat de Engelse uitgangs-e staan, als je uitspraakproblemen krijgt:
– gamen – ik game, hij gamet;
– deleten – ik delete, hij deletet.
  • Gebruik in de verleden tijd gewoon ’t (e) x - f (o) k s ch (aa) p:
– e-mailen – hij e-mailde.







Slide 18 - Slide

Opdrachten maken
- Ga verder met de opdrachten in Nieuw Nederlands online
- Individueel
- Huiswerk af t/m ...

Slide 19 - Slide