NN7 - Spelling §8 - Persoonsvorm verleden tijd zwakke werkwoorden

Persoonsvorm verleden tijd zwakke werkwoorden

NN7 - Spelling §8
1HAVO/1VWO
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Persoonsvorm verleden tijd zwakke werkwoorden

NN7 - Spelling §8
1HAVO/1VWO

Slide 1 - Slide

Wat staat hier...?

Toentomatentomatentomatentovrat

Slide 2 - Slide

Toentomatentomatentomatentovrat

To en Tom aten tomaten; tom at en To vrat

Slide 3 - Slide

Er zijn sterke en zwakke werkwoorden. De meeste werkwoorden zijn zwak.

Slide 4 - Slide

Bij zwakke werkwoorden verandert de persoonsvorm in de verleden tijd (pvvt) niet van klank: 

barst – barstte; geloven – geloofden.

Slide 5 - Slide

Bij sterke werkwoorden verandert de persoonsvorm in de verleden tijd wel van klank: 

breek – brak; kijken – keken. 

De spelling van deze werkwoorden komt aan bod in § 9.

Slide 6 - Slide

Zo schrijf je de persoonsvorm van zwakke werkwoorden in de verleden tijd:

  • Enkelvoud: ik-vorm tt + de of te: leerde, raadde, juichte, zuchtte.

Slide 7 - Slide

  • Meervoud: ik-vorm tt + den of ten: leerden, raadden, juichten, zuchtten.

Slide 8 - Slide

Om te bepalen of er de(n) of te(n) achter de ik-vorm komt, gebruik je als ezelsbruggetje
’t (e) x – f (o) k s ch (aa) p.
In dat woord zitten de medeklinkers t, x, f, k, s, ch en p. Haal van de infinitief (het hele werkwoord) en af en kijk naar de laatste letter. Als dat een van deze zeven medeklinkers is, gebruik je te(n). In alle andere gevallen gebruik je de(n)

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

  • blaffen → de honden blaften; vergroten → de fotograaf vergrootte de foto;
  • roven → de kapers roofden; razen → de storm raasde; landen → het vliegtuig landde.

Slide 11 - Slide


Belangrijk: (ja echt waar)

Begin altijd met de IK-VORM....!!

Slide 12 - Slide

De oude Grieken ........
(bouwen) vroeger tempels voor hun goden en godinnen.

(geloven),

Slide 13 - Open question

Die goden .......
(wonen) toen op de berg Olympus

Slide 14 - Open question

Ze ...... (leiden) daar toen een zeer prettig bestaan.

Slide 15 - Open question

Oppergod Zeus ......
(trouwen) destijds met zijn zus Hera.

Slide 16 - Open question

Helaas ..... hij
(behandelen) haar in die tijd niet altijd even aardig.

Slide 17 - Open question

Een andere god was Poseidon; hij ........ (heersen) over de zeeën.

Slide 18 - Open question

Schrijf de verleden tijd:
ik braad - ik ......

Slide 19 - Open question

Schrijf de verleden tijd:
ik kook - ik .......

Slide 20 - Open question

Schrijf de verleden tijd:
hij vermoedt - hij ......

Slide 21 - Open question

Schrijf de verleden tijd:
Hij vindt - hij ......

Slide 22 - Open question

Schrijf de verleden tijd:
Het vliegtuig landt - Het vliegtuig .....

Slide 23 - Open question

Ga nu naar Nieuw Nederlands op je laptop en maak de opdrachten die ik heb klaargezet in de planning. 

Slide 24 - Slide