welke werkwoorden hebben être bij zich?
Noteer in je schrift:
monter (omhoog gaan) descendre (omlaag gaan)
arriver (aankomen partir (vertrekken)
aller (gaan) venir (komen) --> venu
rentrer (naar huis gaan) retourner ( terugkomen)
tomber (vallen) rester (blijven)
entrer (naar binnen gaan) sortir (uitgaan)
naître (geboren worden)-->né mourir (doodgaan) --> mort