1 F 16 octobre def

• Frans
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1

Bienvenue dans la classe

Brugklas - 1F - 16 ctobre

Afspraken

BINNEN=BEGINNEN
LESBOEK /LAPTOP  OP TAFEL

STILTE BIJ UITLEG

WATERFLES V/D LES

Rood = stilte bij uitleg / of in stilte werken

Les buts (lesdoelen)

• Je kunt de persoonlijk werkwoorden gebruiken
• Je kunt het werkwoord hebben (avoir) gebruiken
• Je kunt over jezelf en je familie schrijven

Au programme

• Uitleg programma en lesdoelen (5 min)
• Répetition lidwoord (5 min)
• H -GRAMMAIRE - persoonlijk vnw + avoir (20 -25 min)
  
• La fin / Les devoirs ( 10 minutes)
  

Dat was ook huiswerk... 

VERTAAL

• Je (ik) suis le prof
  
• Tu (..........) as un chien?
• Il (..............) s'appelle Luc?
• Nous (.............) habitons à Hoorn 
• Vous habitez à Cannes
• Ils (..............) sont formidables!

H- GRAMMAIRE

Wat? 

fais 30/31

Hoe?
Klassikaal

H- GRAMMAIRE

Wat? 

fais 31D t/m 33A (31F 
mag je overslaan)

Hoe?
Eerst alleen, daarna
checken in DUO'S
(fluistertoon)

Quizregels

• Je mag zachtjes overleggen
• Als ik de quiz even stil leg, luister je naar mij!
• Je zegt niet voor!!
• Wees sportief dus!

Dat was ook huiswerk... 

Wanneer gebruik je in het Frans het lidwoord "le" ?

1. Voor mannelijke woorden
2. Voor vrouwelijke woorden
3. Voor woorden met een klinker, of stomme 'h' aan het begin.
4. Voor woorden in het meervoud

Hoe vraag je in het Frans hoe het gaat met iemand

1. Bonjour. Ça va?
2. Bonjour. Comment tu t'appelles?

Wanneer gebruik je in het Frans het lidwoord " l' " ?

1. Voor klinkers en een stomme 'h'
2. Voor mannelijke woorden
3. Voor vrouwelijke woorden
4. Bij un en une

Vertaal
"Vandaag"

1. demain
2. aujourd'hui

Hoe vraag je in het Frans hoe het gaat met iemand

1. Bonjour, Ça va?
2. Bonjour, comment tu t'appelles?

Wat is dit?

1. Un chat
2. Un chien
3. Un poisson
4. Un lapin

Vertaal
Attention. C'est dangereux!

1. Pas op, dat is gevaarlijk.
2. Een attentie. Dat is gevaarlijk.

Vertaal
C'est quoi ce truc?

1. Wat is dat ding?
2. Wat is deze truc?

Geef antwoord in het Frans
Tu as quel âge?

1. Je m'appelle Luc
2. J'ai douze ans

Vertaal.
Het is een grote familie

1. C'est une grande famille
2. C'est un petite famille
3. Quel est une grande famille

Vertaal
Attention. C'est dangereux!

1. Pas op, dat is gevaarlijk.
2. Een attentie. Dat is gevaarlijk.

Vertaal
Is er een probleem?

1. C'est un problème?
2. Il y a un problème?

Wat is goed?

1. le fille
2. la piscine
3. les livres
4. la chien

C'est ......chien(m) ?

1. un
2. le
3. la
4. une

Terugblik 

Wat heb je geleerd?

Wat is belangrijk bij het begrijpen van een Frans

leestekst?