Tekstverband: Tegenstelling
maar, toch, terwijl, ook al, hoewel, daar staat tegenover, niettemin, echter, daarentegen, integendeel, in tegenstelling tot, enerzijds … anderzijds, desondanks, alleen, hoewel
Je geeft een tegenstelling aan.
Voorbeeld:
Vorig jaar scoorde Timo bijna nooit, maar nu maakt hij elke wedstrijd een doelpunt.