grootheden en eenheden

1 / 39
next
Slide 1: Slide
RekenenMBOStudiejaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

We gaan vandaag wat extra oefenen met grootheden en eenheden.

Hoe zit het ook alweer?
Grootheden en eenheden

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen 
  • Je herkent een grootheid en gebruikt een passende eenheid om de waarde uit te drukken.
  • Je leert lengtematen omrekenen
  • Je kent de verschillende lengtematen

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

grootheden en eenheden

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

grootheden en eenheden

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

grootheden en eenheden

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Grootheden en eenheden
een grootheid is wat je meet
                    bijv: lengte

een eenheid is waarin je dat meet
                  bijv: meter

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Het gewicht van een olifant is ongeveer:
A
4 ton
B
400 hg
C
400.000 kg
D
4.000 kg

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Gewicht is een
A
grootheid
B
eenheid

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Liter is een ....
A
eenheid
B
grootheid

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

grootheden en eenheden

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Een liter is.......
A
1000ml
B
100ml
C
10ml
D
1ml

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Een liter is een inhoudseenheid.
Wat is gelijk aan een liter?
A
ml
B
dm
C
cc
D
dm³

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

4 dam=
A
0,04 km
B
0,4 km
C
400 km
D
40 km

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

kl - hl - dl - l - dal - cl - ml
A
goed
B
fout

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions


860000 gram=

A
8600 kg
B
860 kg
C
86 kg
D
8,6 kg

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions


1492,56 g =
A
149,256 kg
B
1,49256 kg
C
142,56 kg
D
0,149256 kg

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions


370 mg =
A
370 g
B
0,000370 g
C
370,000 g
D
0,370 g

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

grootheden en eenheden

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

grootheden en eenheden

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Lengte 
  • 10000 decimeter = 1 : 10 :10 = 100 decameter (2 stappen dus 2 nullen eraf)
  • 250 centimeter = 250 : 10 : 10 : 10 : 10 : 10 = 0,0025 km ( 5 stappen dus 5 nullen eraf)
  • 100 centimeter = 100 : 10 : 10 = 1 meter (2 stappen dus 2 nullen eraf)

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

lengte

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

De eenheid van lengte is ............
A
vierkante meter (m(2))
B
kubieke meter (m(3))
C
meter (m)
D
geen van allen

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions


7 dm3 =

A
7000 cm3
B
70 cm3
C
700 cm3
D
7 cm3

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions


4,5 dm3 =
A
45000 L
B
45 L
C
0,0045 L
D
4,5 L

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions


94 mL =
A
940 cm3
B
94 cm3
C
0,094 cm3
D
94000 cm3

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions


42 cm3 =
A
42000 dm3
B
42 dm3
C
0,042 dm3
D
0,42 dm3

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions


0,675 m3 =
A
675.000 mL
B
675 mL
C
0,675 mL
D
0,000675 mL

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Lengte en omtrek
Bij het meten van breedte, dikte, diepte, hoogte en afstand bepaal je de lengte.

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Lengte en omtrek
  • De eenheid van lengte is de meter.
  • De omtrek van een figuur is de lengte die je om een figuur heen meet
Omtrek is 100+50+100+50=300 meter
Hoe groot is de omtrek van dit voetbalveld?

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

1

Slide 31 - Video

This item has no instructions

00:27
Bij de omtrek van een rechthoek tel je de lengte van alle zijden bij elkaar op.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions


Met welke som reken je de omtrek van deze rechthoek uit?
A
9 + 3 + 9 + 3 =
B
2 x 9 + 2 x 3 =
C
18 + 6 =
D
2 x 3 + 2 x 9 =

Slide 33 - Quiz

Met alle sommen bereken je het goede antwoord!
Wat betekent omtrek?
A
Lengte x breedte
B
Een gewicht
C
Dat is een lengtemaat.
D
Je meet alle zijde en die tel je bij elkaar op.

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de omtrek?
A
24
B
30
C
6
D
18

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

Hoeveel meter is 6 kilometer?

A
60
B
600
C
6000
D
60000

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

20 hm =

Elke stap van groot naar klein is 1 nul erbij. Elke stap van klein naar groot is 1 nul eraf
A
2000 m
B
20000 m
C
200 m
D
20 m

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

0,25 km =

Elke stap van groot naar klein is 1 nul erbij. Elke stap van klein naar groot is 1 nul eraf
A
2,5 m
B
250 m
C
25 m
D
2500 m

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

3,6 m =

Elke stap van groot naar klein is 1 nul erbij. Elke stap van klein naar groot is 1 nul eraf
A
36 cm
B
3600 cm
C
360 cm
D
3,6 cm

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions